Laat ik voorop stellen dat ik het heerlijk vind om buiten te wonen. Omringd door de stilte van de natuur, die eigenlijk heel luidruchtig is. Wakker worden met het geluid van de vogels. Of van gakkende ganzen, blaffende honden, een haan die kukelt, een kip die kakelt, hier en daar in de verte een vroege tractor aan het werk.
Ik waardeer de vrijheid om te wonen met veel ruimte om me heen. Niet claustrofobisch in een flatje waar je elke avond wordt getrakteerd op de toppers van de buren, of de geuren van de masterchefs onder je. Waar je je ‘s ochtends niet herinnert waar je de avond ervoor de auto hebt geparkeerd. Waar je mee moet gaan in de stroom der dingen om niet achteruit te gaan.
Voor mijn zoon is het hier een paradijs op aarde. Geen auto’s om op te letten als hij buiten speelt. Ravotten met honden en katten, kampvuur maken, klimmen in bomen, overleveraar spelen. Bij gebrek aan reële dreigingen een ‘vijand’ verzinnen en verdedigingsmethodes uitproberen. Stokken snijden, zwaarden maken, schieten met pistolen of een luchtbuks. Voor het eerst een vogeltje doodschieten, de jager in hem wordt wakker.
Maar er is ook een buitenwereld. En om daar te komen moet ik in de auto stappen. Openbaar vervoer is in deze omgeving praktisch onzichtbaar. Daar komt nog bij dat ik mijn langdurige relatiepartners zorgvuldig zoek in de selecte groep mannen zonder rijbewijs en zonder enige ambitie om dat te behalen.
Dus ik rijd, voor beide mannen in het bijzonder en het gezin in het algemeen. En af en toe voor mijzelf.
Elke werkdag breng en haal ik mijn zoon naar en van school. Hier wordt niet gefietst, er zijn geen fietspaden en vanuit ons huis net iets teveel bergachtige landweggetjes. Twee keer per week heeft mijn zoon ‘s avonds karateles. Dat was eerst van half acht tot half negen, maar nu hij steeds ouder wordt en al zwarte band heeft, betekent dit intensievere lessen die een uur later beginnen en langer duren. Met veel schoolwerk in zijn eindexamenjaar heeft hij vaak ook niet de kans om de laatste bus te pakken, dus moeten we ons om acht uur ‘s avonds de deur uit worstelen en komen pas rond half elf, of later, weer thuis.
Ik ben geen avondmens, in tegenstelling tot de meeste Spanjaarden. Ik hou erg van daglicht in mijn leven. Zodra de zon ondergaat, wil ik een dak boven mijn hoofd en het liefst mijn eigen dak. Een tegenovergestelde vampier, zeg maar. Tijdens de lange warme dagen van de zomer heb ik dan ook minder moeite met de late ritten dan in de winter. Mijn warme huisje verlaten als het al donker is, voelt als een tegennatuurlijke en daardoor vermoeiende bezigheid. Een onbestemde melancholie veroorzakend.
Afgezien van het nachtelijke aspect, moet ik helaas toegeven dat autorijden me steeds meer vermoeit. Stapte ik vroeger nog vrolijk in mijn auto om in drie dagen van Nederland naar Portugal of Spanje te rijden.Of reed ik wel eens ‘s avonds op en neer van Amsterdam naar Antwerpen, omdat daar zo’n lekker restaurantje zat. Of croste ik in het gezelschap van mijn camera’s in mijn eentje vijftienduizend kilometer dwars door Australië, tegenwoordig zie ik de auto als noodzakelijk kwaad.
Het lijkt wel of mijn geest geen rust meer krijgt nu ik praktisch elke dag wel tig keer heen en weer moet rijden. Het ‘moeten’ helpt natuurlijk niet, maar ik geloof ook dat de mens is gemaakt met benen om te lopen en dat alles wat sneller gaat, de geest niet kan bijhouden.
Ik zie die geest dan ook bij vlagen vanuit mijn autoraam voorbijkomen.
Maar vaak in de tegenovergestelde richting…
Onze gastblogster Lies woont in Andalusië (Spanje) en schrijft op haar blog hondaluza.com over haar buitenleven, huisjesmelkerij en ervaringen van alledag.