Met nog maar een kleine vierhonderd kilometer te gaan, schenk ik mezelf een tweede glas verse jus d’orange in en pik snel nog een versgebakken broodje met roerei mee naar de ontbijttafel. De ontbijtjuffrouw houdt vragend de koffiekan omhoog en ik knik snel. Heerlijk, nog even die verwennerij voordat we echt aan het laatste gedeelte van onze terugreis gaan beginnen!
Na een derde kop koffie is het dan toch tijd.
Mijn lief duwt me naar de hotelkamer en niet veel later lopen we samen de trap af. Terwijl hij afrekent schiet ik nog even snel de wc in. Zo’n ontbijt is niet alleen gewicht voor het lijf, maar zeker ook voor mijn blaas.
Als we tien minuten later onderweg zijn vraag ik mezelf af of ik nu echt wel goed heb uit geplast. Het voelt allemaal nog zo… vol.
Na een half uur verlaten we de bochtige wegen en draaien een wat bredere weg op.
‘Eh, moeten we nog tanken?’ vraag ik.
‘Nee, niet echt. Maar misschien kunnen we het wel even doen; de diesel is hier een stuk goedkoper dan bij ons. De tank kan maar vol zijn. Hoezo?’ Mijn lief kijkt me onderzoekend aan.
‘Nee, niets. Dat bedacht ik me net ook al,’ antwoord ik. Ik draai even van mijn linker- op mijn rechterbil.
Mijn lief draait het eerste tankstation in dat we tegenkomen.
De rollen zijn goed verdeeld: hij tankt, ik reken af.
EN ik ga nog even plassen.
Bij het afrekenen krijg ik een flesje bruiswater mee. ‘Actie van de dag,’ lacht de man. Ik lach terug en draai de dop van de fles zodra ik weer op de passagiersstoel plaats neem.
‘Actie van de dag,’ knik ik. ‘Lekker! Heeft een vleugje framboos.’
Een uur lang praten we. En zingen vooral uitbundig mee met de muziek op de radio. Omdat ik het niet kan laten swing ik wat heen en weer in mijn stoel. Langzaam voel ik de druk toenemen. Met een schuin oog kijk ik naar mijn waterflesje. Bijna leeg…
Oeps.
Ik durf bijna niets te zeggen. Op het moment dat we een Raststätte voorbij rijden, kreun ik: ‘Ik moet eigenlijk best wel plassen… Kunnen we bij de volgende mogelijkheid misschien toch nog weer heel even stoppen?’
Mijn lief kijkt me verbaasd aan.
‘We rijden net… Nou ja, laat maar. Ik hoop voor jou dat we nog iets tegenkomen nu, maar ik ben bang dat je moet wachten tot we bij de grens zijn, hoor.’
Ik knik en bijt even op mijn onderlip. Ik moet nodiger dan ik dacht…
Het duurt inderdaad nog vele kilometers en pas in Nederland draaien we de parkeerplaats van een McDonalds op. Voorzichtig stap ik uit. Niet gaan druppelen nu…
Tien minuten later stap ik opgelucht de auto in. Nog maar 80 kilometer te gaan!
Eenmaal thuis loop ik linea recta naar mijn eigen toilet.
‘Help je niet eerst even met de tas… Ach, laat maar,’ roept mijn man dan.
We zijn thuis!
Druppelsgewijs.