Het gebeurt in de vakantie.
De deur van het winkeltje gaat open en er stapt een mevrouw binnen. Net op dat moment vis ik een jurkje uit een rek met kleding, en onderga een aanval van koopzucht. Het jurkje is zó hemelsblauw, het kan niet anders of het heeft hier al die tijd op mij liggen wachten. Wat een juweeltje en voor zó weinig!
Er ontstaat een gesprek in mijn hoofd. In mij wonen namelijk nog meer ikjes. Het zal je verbazen, maar ik heb ook een verstandig ikje (een heel kleintje maar, hoor).
Kakel, wat moet jij nou met een júrk? Voel eens aan je voorhoofd, je draagt nooit een júrk!
Nee, want een jurk tocht; het is en blijft een tochtige lap.
En de laatste keer dat jij een jurk droeg, was dat niet 24 jaar geleden?
Ja, maar dit is niet echt een jurk. Ik kan er zo’n… eh, ding onder dragen… een legging?
Oh, zo’n broek die ze in de winkel een 7/8 model noemen en bij jou altijd net over de knie valt omdat je benen zo’n eind naar boven door lopen?
Ja maar, wat zal Lief dit leuk vinden!
Zou je denken? Volgens mij schrikt hij zich eerder te pletter.
Nou en? Ik wil ‘m, ik wil ‘m, ik wil ‘m! Punt. Hopelijk is de maat goed, want hij hing eenzaam en verlaten tussen de rest van de jurkjes.
Een mevrouw met wel vier, vijf, zes jurkjes over haar arm, loopt naar me toe en zegt: ‘Pardon, waar heeft u dat jurkje vandaan?’
Althans ik vermoed dat ze dat vraagt, want ze spreekt Frans en mijn kennis daarin is minimaal. ‘Plus,’ zeg ik en maak een handgebaar van: jammer, maar helaas, dit is de enige.
Zou ze het jurkje even mogen bekijken? Kijken? Ja hoor. Maar met de ogen, niet met de handjes. Haar hand, met duur gemanicuurde nagels, probeert het hangertje uit MIJN jurkje te trekken, maar ik houd het stevig vast. De mevrouw draait zich om naar de verkoopster, en vraagt iets. Op dat moment ben ik afgeleid, de madam rukt het jurkje uit mijn handen en verdwijnt er mee in het pashokje. Met een ruk trekt ze het gordijn dicht.
Wat een lef! Is ze nou helemaal van de pot gerukt? Ik loop naar het gordijn en ruk het met dezelfde snelheid weer open. De madam slaakt een gil.
‘Joh, stel je eigen niet zo aan,’ zeg ik, ruk de blauwe jurk van het haakje en loop naar de verkoopster. Die jurk zal ik hebben! Al is de maat niet goed en moet ik er thuis de glazen mee afdrogen, Hij Is Van Mij.
Ik pak mijn pinpas uit m’n portemonnee.
‘Non, non,’ zegt de verkoopster, ik kan hier momenteel niet pinnen, alleen contant betalen.
‘Défect…,’ murmelt ze, en tikt op de betaalautomaat op de toonbank.
Daar, aan de overkant, wijst ze. Daar kan ik geld opnemen.
Oké, dan doe ik dat.
De verkoopster stopt de jurk in een plastic tasje en legt het onder de toonbank.
Ik loop naar buiten, naar de geldautomaat, wacht tot ik aan de beurt ben, neem geld op, steek weer over en word bijna ondersteboven gereden door een rode auto. Een Ferrari. Ik ben totaal auto-ongevoelig, maar deze herken ik. De persoon achter het stuur heeft iets vaag bekends, maar wat?
Terug in de winkel loop ik naar de verkoopster achter de toonbank en geef haar het biljet. ‘Plus,’ zegt ze.
Plu? Hoezo plu? Oh…plus? Heeft ze het jurkje niet meer? Hoe kan dat dan? Wát! Verkocht?
Aan die… ah…nu valt het kwartje… Aan die bekakte badmuts in de Ferrari. Ik moet me beheersen om niet te gaan schreeuwen. Verkocht aan dat pestloeder, alleen omdat ik maar een luizig toeristje ben. De verkoopster zegt dat ze nog wel andere leuke jurkjes heeft. Veeg daar maar je mond aan af, slijmjurk!
Ik wens haar een afzichtelijke bult toe van hard werken en verlaat de winkel.