Als kind droomde ik dat ik een mama had, die leuke dingen met mij ging doen. Naar het zwembad, het strand of de speeltuin. Of ergens een ijsje eten na school… Maar dat deden we nooit, want mijn moeder was ziek. Ze had geen griep en koorts zoals andere zieke mensen; ze was volgens papa en de dokter niet helemaal zichzelf. Ik kan me herinneren dat we minimaal één keer per week bij de huisarts op bezoek moesten om te praten hoe het met haar ging en om haar injectie met medicijnen te halen. Want dat hield haar een beetje op het rechte pad. Daardoor bleef ze enigszins helder en capabel genoeg om voor mij te zorgen als m’n vader naar zijn werk was. Mijn moeder was manisch-depressief.
Mijn vaders grootste zorg was dat mijn moeder op de been zou blijven zodat ik thuis kon blijven wonen. Mijn vaders grootste zorg was ik, maar alle aandacht ging uit naar mijn moeder. Ik was het enige kind in huis, want door de omstandigheden was het niet verantwoord om er een kind bij te krijgen.
Je kunt je vast wel voorstellen dat het redelijk eenzaam was om zo op te moeten groeien. Dus mijn droom van een moeder die leuke dingen met me zou doen, zoals mijn vriendinnetjes dat deden met hun moeder, viel in duigen. Daarnaast stak de angst dat ik hetzelfde zou krijgen de kop op. Dat deed me al op jonge leeftijd besluiten dat ik geen kinderen op de wereld wilde zetten. Ik heb een tijd gedacht dat ik hetzelfde zou eindigen als zij: de ene na de andere opname in een psychiatrische instelling om uiteindelijk uit het leven te stappen. Omdat je geen andere uitweg meer ziet.
Maar zo ben ik niet. Zo zit ik niet in elkaar. Ik ben niet het type dat snel om hulp zal vragen, maar sta wel altijd met beide benen op, soms zelfs ín, de grond. Ik heb er met de huisarts over gesproken. Het zit niet in mijn aard, karakter of mijn genen. Ik hoef er niet bang voor te zijn dat dit mij ook zal overkomen, want dan was dat al lang gebeurd.
Mijn droom heb ik nooit bijgesteld. Die is altijd hetzelfde gebleven, maar nooit haalbaar gebleken. Mijn moeder is er niet meer.
Ik heb er destijds wel dromen bij gekregen. Een droom dat ik de capaciteit heb om wél van het leven te kunnen genieten met een persoon waarmee ik dat leven wil delen. Dat ik de moed op kan brengen om voor mezelf op te komen. Om mezelf op de eerste plaats te zetten. Want als ik niet voor mezelf zorg, kan ik dat ook niet voor een ander.
Mijn dromen zijn grotendeels uitgekomen. Ik ben al ruim 22 jaar samen met de liefde van mijn leven. Sinds 2,5 jaar mag ik hem officieel ‘mijn man’ noemen. We zijn bewust kinderloos; een keuze waar we allebei nog steeds vierkant achter staan. Met mijn vader heb ik een hele hechte band, al zien en spreken we elkaar niet vaak.
Ik heb een goede baan, een dak boven mijn hoofd, elke dag eten op tafel, een fijne vent waar ik lief en leed mee kan delen en een relatief goede gezondheid. Eigenlijk heb ik alles wat een mens zich zou kunnen wensen. En daarnaast nog wel honderd dromen over dingen die wel of misschien helemaal niet haalbaar zijn. En dat vind ik eigenlijk nog het mooiste ‘bezit’. Dat ik nog steeds de moed heb om te durven dromen. En nog altijd geloof dat sommige dromen ook werkelijkheid kunnen worden.
Ik ben plaatsvervangend trots op je! Je bent inspirerend.
Dank je Sabine! ?
Hoi Lisette,
Dit verhaal komt even binnen. Zo herkenbaar. Mijn moeder is niet manisch depressief maar alcoholist. Hoef ik verder niet over uit te weiden. Mijn angst is gelukkig ook onterecht gebleken. Heb al 34 jaar een fantastische vent en 3 (volwassen) kinderen.
Ben trots op je dat je durft te schrijven!
Dankjewel
Uitweiden is helemaal niet nodig… Ben blij om te lezen dat ook jij je geluk hebt gevonden!
Graag gedaan -X-