Ik hoor een alarmerend geschraap onder mijn auto. Twee dames kijken naar mij en slaan hun handen voor hun mond. In hun ogen gaat een alarm af. Waar ben ik in overheen gereden? Het zal toch geen driewielertje zijn?
Misselijk bij de gedachte klim ik m’n auto uit. Door de stress vergeet ik de gordel los te maken, val half tuimelend naar buiten, en kijk trillend van angst onder de auto… Het is een maar paaltje! De auto kan dan wel niet voor- of achteruit, ik ben in staat het betonnen exemplaar te omhelzen.
Een mevrouw zet me bij een garage in een smal straatje af. Binnen vertel ik als een betrapt kind mijn verhaal aan de garagehouder. Alle monteurs kijken stoer voor zich uit. De garagehouder, een beer van een vent met een melancholische blik, heeft mijn onmiddellijk sympathie want hij lacht niet. Hij roept een collega en die regelt een auto.
Bij het instappen zie ik de brandstofmeter ver in het rood staan. Met een blik van verstandhouding kijkt de chauffeur me aan.
Ik hoor ‘m denken: jammer dat u net niet zo’n alziende blik had, mevrouwtje. Ik zie het scenario al voor me: straks moeten we de auto naar de plaats van het ongeval duwen.
‘Kijk aan,’ zegt de chauffeur, ik zie uw auto al staan.’
Klopt. Zoals het een goed ongeluk betaamt, blokkeert mijn bolide driekwart van de rijweg. Een groep belangstellenden heeft zich als geoefende geraniumstaarders rond mijn vehikel geschaard. Door het open raam hoor ik wat ze zeggen.
‘Goh, het zal je auto maar zijn, hè’ zegt er bijvoorbeeld eentje.
Een vrouw met een stem als een misthoorn vraagt: ‘VAN WIE IS DIE AUTO?’
Op datzelfde moment stapt mijn chauffeur uit en houdt galant de deur voor me open. Als een bezienswaardigheid stap ik deftig naar buiten: zó ziet iemand eruit die over een betonnen paaltje rijdt.
‘Hoe heeft u dát voor elkaar gekregen, mevrouw?’ vraagt een meneer belangstellend.
‘Ik had die betonnen driehoek gezien, reed erlangs en toen kwam er een auto van de parkeerplaats rijden. Om plaats te maken, reed ik achteruit en zo – hoppa – over het vergeten paaltje heen.’
Ach, u bent niet de eerste, mevrouw,’ zegt de buitengewoon vriendelijke man.
Na tien minuten hannesen hebben beide mannen met een rijdende krik de auto over het paaltje getild. Meteen krijg ik mijn gevoel voor humor terug. Op vriendelijke wijze sommeert de garagehouder me achter hen aan, naar de werkplaats te rijden. Hikkend komt hun auto halverwege de ingang van de garage tot stilstand. Binnen wordt mijn auto omhoog getakeld. De monteurs bekijken met een lamp elk hoekje en gaatje. Ze wisselen termen uit die klinken als enge aandoeningen. Gelukkig doorstaat mijn wagentje de kritische blikken.
Met de hete adem van de garagehouder in mijn nek, rijd ik in z’n achteruit de garage uit, slalom tussen de kriskras geparkeerde auto’s door, en akelig dicht langs de definitief tot stilstand gekomen garageauto. Ongeschonden!
Wáár is nu dat bewonderende publiek als je het nodig hebt?
Het lijkt wel of degene die die paaltjes plaatst, belang heeft bij de autoschade; een soort indirecte subsidie van de gemeente in de plaatselijke schadeherstelbedrijven. Van veraf kun je ze goed zien maar dichtbij – waar en wanneer het aanrijden het meest waarschijnlijk is – kijk je er vanuit je autostoel gegarandeerd overheen, vooruit of achteruit. Boem is ho en plons is water helpt nauwelijks om schade te vermijden.
Zo heb ik er nog nooit over gedacht maar daar ben ik misschien vrouw voor (-:
Vreemd dat de gemeente niets onderneemt terwijl diverse auto’s klem over de paaltjes gereden zijn. Ik heb de gemeente gebeld. Ze zouden terugbellen, maar hebben geen jaartal genoemd.
Bij de garage hoefde ik maar een kleinigheid te betalen. Zat er toch nog iets mee!
Dus je stond mooi voor…. uhh… paal Kakel. 😉
Gelukkig dat het allemaal meeviel met je blauwe wonder op wielen, én met jou natuurlijk!
Haha: mijn blauwe wonder op wielen(-: Ze rijdt nog steeds als een zonnetje.
Kus!