Ineens begint hij te praten. Over vroeger, toen hij nog klein was.
“Dat vond ik altijd zó leuk, mama. Als ik naar bed moest en dat papa dan zei: “Apie doen?” En dat ik dan in zijn armen sprong zodat hij me naar boven kon tillen. Groter worden vind ik eigenlijk niks aan, mama. Al die leuke dingen gaan weg.”
Even ben ik ook terug in vroeger. Een frisgewassen blond krullenbolletje met rode ogen van de slaap. Het avondritueel van ons gezin. Van ‘Apie doen’ naar tanden poetsen, van de laatste kus naar ‘Olifantje in het Bos’.
En ik zong vaak het refrein van papa’s slaapliedje van Acda en de Munnik, iets dat hij al vrij snel volledig mee kon zingen. Ik glimlach bij de gedachte dat we hem altijd samen naar bed brachten en dat we hem deze herinneringen in ieder geval nog heb kunnen geven.
Tenminste dat dacht ik…
“Mam,” gaat hij verder, “ik kan me eigenlijk helemaal niet meer herinneren hoe het vroeger was… Ik weet niet meer hoe het was toen papa en jij nog samen waren. Voor mijn gevoel is alles altijd geweest zoals het nu is.”
En dan moet ik toch even slikken. Slikken bij de gedachte dat ik fotoalbums nodig heb om hem te laten zien dat we ooit een gezin waren en gelukkige tijden hebben gekend. Dat voelt raar. Ik heb een jarenlange historie met zijn vader, hij heeft maar tot zijn zesde kunnen genieten van een ‘normaal’ gezin.
En dan hoor je, terwijl we op zomaar een donderdag samen op de bank hangen, dat hij die tijd waarin we met zijn drietjes waren, helaas al vergeten is.
Alsof het nooit heeft bestaan…
Het heeft hem wel dat stuk basis meegegeven waardoor hij dit gevoel nu met je kan delen.
Ja dat is helemaal wel…
Waar dus