Onze boom is staat.
In al zijn kitscherigheid.
Dit jaar was hij er – in verband met een goeie aanbieding – zelfs al voor de Goedheiligman zijn hielen gelicht had. Een heus record. En nou maar hopen dat hij het een beetje houdt en niet al ruimschoots voor de Kerst zo goed als kaal is.
Een vriendin die zaterdag kwam eten, was de eerste die hem in het echie kon aanschouwen. Net als bij iedereen die onze boom ziet, zakte haar bek open van zoveel kleur en glitter en het totale gebrek aan esthetiek.
Onze boom is mooi van lelijkheid.
Vind ik dan hè?
Mijn man vindt dat wat onze dochter en ik produceren, echt om te kotsen. Hij houdt louter en alleen van veilig zilver. Lekker seventies.
Mijn vriendin, die nog van vóór de Watersnoodramp is, vertelde ons dat zij al sinds mensenheugenis dezelfde ballen heeft. Ze zijn zelfs zó oud, dat op sommige exemplaren nog kaarsvet zit. Van toen er in de kerstbomen nog echte kaarsjes werden geplaatst. Tijdens de mis, wist zij ons te vertellen, stond er altijd iemand naast de boom. Met een emmer water. En een lange stok met daaraan een natte spons. Voor alle zekerheid. Het ging namelijk zeer regelmatig mis met dat vuur in die gortdroge boom.
Ik ben niet zo oud als zij en mijn vroegste herinnering wat betreft verlichting, waren die lampjes die ongeveer tien centimeter groot waren. Ze zagen eruit als echte kaarsjes, Wit, druipend nepkaarsvet, lampje in de vorm van een vlammetje. En er zaten maar een stuk of twintig lampjes aan één zo’n snoer.
Mijn moeder drapeerde op elk lampje een toef engelenhaar. Want het gaf zo’n romantisch licht.
Ja lekker romantisch: drie weken jeuk en uitslag over mijn gehele lichaam. En dat was alleen maar van het in de buurt van de boom komen en het er naar kijken!
Maar het allerergste was ik eraan toe na die keer dat ik in december van – pak ‘m beet – 1990 heb liggen vrijen met mijn eerste vriendje Arthur. Onder de kerstboom.
Drie keer raden hoe ik er daarna uitzag?
Juist ja: als één grote framboos.
Ho, ho, ho! Berry Christmas!