Het is Internationale Vrouwendag vandaag, dus hebben we het hier op HVD lekker uitvoerig over hét thema waar alle vrouwen altijd met veel emotie en elan over praten: auto’s.
Ik heb een hele, hele fijne auto. Ik ben er als het ware mee vergroeid: het ding is mijn tweede huid en ik rij er dan ook tienduizenden kilometers per jaar mee (ondanks het feit dat ik als zzp-er ’thuis’ werk). Heen en weer naar Nederland, bijvoorbeeld. En dat soms meermaals per maand, toch een afstandje van krap 1000 kilometer (one way). Hij start altijd, zoeft over de snelweg. Samen cruisen we wat af. Ik houd van mijn auto. Ja, ik beschouw ‘m bijna als mijn derde kind.
Maar. Er is één maar. Het is geen auto voor de Oostenrijkse winters. Geen auto voor buiten in sneeuw en ijs rondhangen. Geen auto voor -20 °C. Geen auto voor besneeuwde ijzelwegen (ondanks perfecte, nieuwe winterbanden). En Oostenrijkse winters zijn hard, koud en lang.
Zo heeft mijn auto zijramen die, als je de deur open wilt doen, eerst een krappe centimeter naar beneden schuiven. Dat moet, omdat ik geen middenstijl tussen de ramen voor en achter heb: de ramen moeten dus eerst van elkaar ‘gescheiden’ worden, door die ene cm te zakken. Als je ze voor en achter helemaal open doet, heb je soort van een semi-cabrio: het dak zit er nog op, maar aan de zijkant is dan alles open. Een coupé noemen ze dat. Geloof ik. Alleen: met sneeuw en temperaturen in de min weigeren die raampjes steevast zich die ene centimeter van elkaar te verwijderen en krijg je de deur dus niet meer open. En gewoon lekker hard rukken is ook niet aan te bevelen, tenzij je de semi-cabriostand ook in de winter 24/7 prefereert (wegens ontbrekende/verbrijzelde ruiten).
Daarnaast: achterwielaandrijving. Machtig mooi, optrekken als een tiet. Van 0 naar 100 in 8,5 seconden. Maar, u raadt het al: niet in de winter. Want dan hangt je achterkant ineens tegen de paal van ’t stoplicht. Of tegen de bumper van de auto naast je. Als je bij gladheid een beetje sportief gas geeft, zwiept de sierlijke kont in alle richtingen.
En nu heb ik ook aan den lijve ondervonden dat je nooit voorwaarts op een hellende oprit vol sneeuw mag parkeren. Want probeer dáár maar eens uit te komen met achterwielaandrijving en no grip. Dan ‘duwt’ de auto zich namelijk niet naar de weg hogerop, maar probeert zich middels de achterwielen eruit te trekken. Zonder aanloop geen schijn van kans. Dat gebeurde mij nog niet zo heel lang geleden (*kucht*). Ik kreeg mijn auto met geen mogelijkheid achterwaarts de weg op, glibberde als een aal in een emmer snot van de ene hobbel sneeuw in de andere, nog net niet de andere twee auto’s op de oprit kussend.
Enfin, de man des huizes (mijn pap) zag het met lede ogen aan. “Niet zoveel gas geven! Indraaien! Nee, niet zo!! Manmanman, zó lukt het toch nóóit! Wat doe je nou?! Dat gáát niet!” Nee. Dat was mij ook duidelijk. Toen deed hij mijn portier open en mompelde bars: “Stap maar uit, IK doe het wel!” gevolgd door een diepe, diepe zucht die niets anders betekende dan: ‘Vrouwen en auto’s: ’t blijft knudde.’
Ik was dan ook stiekem enigszins verheugd te zien dat mijn paps – op z’n ‘mans’ gevoelig en gedoseerd gas gevend – de auto er net zo min uitkreeg en óók net zo hard met doorslippende banden van de ene naar de andere sneeuwberg gleed. Ook hij was héél even vergeten hoe lastig in dit soort gevallen die achterwielaandrijving kan zijn.
Enige remedie: de andere auto’s die op de oprit stonden (1 met voorwielaandrijving, 1 met vierwielaandrijving, dus die gingen makkelijker) uit de weg manoeuvreren, om vervolgens mijn karretje de ruimte voor een aanloop te geven. En hoera, toen lukte de noodzakelijke hinkstapsprong. Ik (c.q. auto) stond weer op de weg. Maar voor de volgende winter wil ik een garage of tenminste een carport voor mijn kind. Met vloerverwarming.