Maart 2015
Mama kan sinds een paar weken haar hoofd niet meer omhoog krijgen. Hopelijk verandert dit met nieuwe medicijnen, maar ze ziet dus vooral wat zich op de grond bevindt. Ze vindt mijn laarzen mooi. “Geef ze maar aan mij. Deze schoenen kunnen echt niet meer”. Ik probeer haar uit te leggen dat ik toch echt niet op mijn sokken naar huis kan en zeg dat ik ze de volgende keer wel voor haar mee kan nemen als ze dat graag wil. Ze vindt het maar gek dat ik niet op mijn sokken naar huis wil.
Mama zegt dat ze verder wil lopen en naar ‘dat kleine huisje’ wil. Met dat kleine huisje bedoelt ze de gedeelde kamer. We schuifelen weer die richting op en ik maak nog een omweg om maar niet te lang in ‘dat kleine huisje’ te hoeven zitten. Maar als ze elke deur die we tegenkomen opent omdat ze denkt dat we er zijn, breng ik haar toch maar snel naar de juiste deur.
De vreemde mevrouw ligt nog precies hetzelfde als eerst. Ze vraagt weer of het haar rolstoel is die naast haar bed staat en ik antwoord weer bevestigend. Ondertussen wordt mama weer haar bed in geholpen en ik ga maar aan het voeteneind zitten. Ik voel me een beetje bezwaard om zomaar op die kamer te zitten, maar mama lijkt blij te zijn in haar vertrouwde bed dus ik dwing mezelf om toch nog een tijdje te blijven en niet hard weg te rennen, wat ik eigenlijk het liefste wil.
Ik leg mijn handen op mama’s enkels, geen idee waarom daar, maar mijn rechterhand begint meteen te tintelen dus ik ga er vanuit dat ze het daar nodig heeft. En inderdaad, mama bloeit een beetje op.
Ze begint te vertellen. Iedereen is heel aardig, maar die mannen die moet ze niet, ‘die zijn eikels’. Ze heeft het weer over het kleine jongetje. Dat zij hem hielp, maar dat een man heel kwaad op haar werd toen. De laatste tijd is de enige manier om nog een gesprek met haar te voeren meegaan in haar verhalen. Ik weet niet wat er van waar is, het kunnen natuurlijk gebeurtenissen zijn die deels gebeurd zijn toen ze jong was; ik heb geen idee. Er komt altijd een klein jongetje in voor, vaak meerdere kinderen en er is vaak een man die iets onaardigs doet. Maar ik smul van die verhalen omdat ze dan eindelijk hele zinnen maakt en het daardoor lijkt alsof we ook echt een gesprek hebben.
“Heb je een goeie reis gehad en was je vlucht oké? Heb je het sleutelkaartje van de kamer al ingeleverd?” Vraagt ze. Mama denkt waarschijnlijk dat ze in een hotel zit en nu door mij wordt opgehaald om naar huis te gaan. Ik probeer het gesprek weer op een ander onderwerp te brengen. Er volgt nog een grappige anekdote over het jongetje. Ik begrijp er niks van, maar zij moet er zelf erg om lachen dus ik dan ook. Langzaam zie ik haar ogen dichtvallen, ze valt in slaap. Ik blijf nog een tijdje zitten en besluit dan om te gaan. Ze vraagt om een kus en ik pak mijn jas.
Als ik de kamer uitloop, vraagt de vreemde mevrouw of het eten wel geregeld wordt, want zij moeten tenslotte wel eten krijgen. Ik verzeker haar dat daarvoor gezorgd wordt, doe het licht uit en sluit de deur weer achter me.
Ik loop richting de uitgang van de afdeling en zie daar nog steeds dezelfde meneer op het bankje zitten. Hij vertelt me weer dat hij er niet uit kan.
“Dat klopt, meneer,” zeg ik, terwijl ik de code intoets en de deur uit loop.