Vrijdagmiddag rond 16.30u loop ik mama’s huisje uit. Een lastige tijd om weg te gaan. Rond deze tijd gaat namelijk ook veel personeel naar huis en er probeert altijd wel een bewoner stiekem te ontsnappen. Zo ook nu.
De deuren vooraan blijven gesloten en een mevrouw staat met haar rollator tegen de deur. Ik vraag haar een stukje achteruit te gaan zodat de schuifdeuren open kunnen, maar ze vertrouwt me niet. “Het is belachelijk, ik ben hier net op bezoek geweest en wil nu graag naar huis,” zegt ze. Ze klinkt erg geloofwaardig, maar ik weet inmiddels dat ik hier niet te snel in moet trappen. Bij twijfel is het altijd een bewoner. Ik besluit wat afstand te nemen en ga bij een groepje verzorgers staan die bespreken hoe ze dit aan gaan pakken. De groep wordt steeds groter, ik zie dat nog iemand probeert haar weg te lokken bij de deur, maar ze is onverbiddelijk. Uiteindelijk pakt iemand een sleutel en snellen we door een andere uitgang via een soort opslagruimte met zo’n tien mensen naar buiten.
Met zijn allen via zo’n vreemde uitgang wegsneaken heeft iets grappigs, maar het breekt ook mijn hart als ik erover nadenk dat al die bewoners opgesloten zijn. Ze hebben niks verkeerds gedaan en toch zijn ze minder vrij dan veel misdadigers in een gevangenis.
Mama is ooit met spoed opgenomen in een tehuis. Dat mag niet zomaar, zonder haar toestemming, dus iemand van het CIZ kwam langs om te vragen of ze er mee in zou stemmen. Ik zal het nooit vergeten. Die vrouw bij ons aan tafel die maar blééf herhalen: “U beseft toch wel dat u op een gesloten afdeling terechtkomt? Dat betekent een gesloten deur. U mag niet zelf bepalen wanneer u naar buiten gaat. U bent opgesloten.” Ik hoorde het aan. Ik werd er bijna net zo angstig van als mama. Toestemming heeft mama nooit gegeven. Gelukkig was duidelijk dat het thuis niet langer ging en mocht ik haar alsnog naar een verpleeghuis brengen.
Het eerste jaar was afscheid nemen elke keer weer een strijd. Het liefste wilde ik nog even zwaaien bij het naar buiten gaan. Helaas kon dat nooit. Als ik niet zorgde dat ze werd afgeleid, bleef ze me achterna lopen. Bij de deur was ze dan bijna niet tegen te houden. Meestal riep ze mijn naam nog een paar keer, alsof ze nog iets heel belangrijks te melden had. De enige manier was: weglopen zonder omkijken.
Gelukkig zit ze nu in een tehuis waar ze een eigen huisje heeft. Op de stoep staan, voor de deur, kan niet zoveel kwaad. Maar ook in haar huisje is de gevangenschap dagelijks te merken. Een meneer uit een andere woning komt dagelijks naar mama’s huisje. Vanuit het raam van mama’s woning is namelijk de straat en de buitenwereld te zien. In de woning is een gesloten deur die alleen de verzorgers kunnen openen. Hij vraagt elke dag weer of hij door die deur naar buiten mag. En elke dag wordt hij weer teruggebracht naar zijn eigen woning. Elke dag hetzelfde. Elke dag opnieuw.
Gelukkig beseft mama niet echt meer dat ze er niet uit kan. Ze voelt zich veilig in haar eigen huis. Tegenwoordig kan ik zwaaien en rustig de deur uitlopen zonder dat ze mee wil. Nog steeds breekt op dat moment mijn hart.
Dement zijn heeft de triestheid van Groundhog Day. Elke dag hetzelfde. Elke dag opnieuw beginnen. Steeds weer hetzelfde beleven, dag in dag uit.
Weer erg indrukwekkend Annemarie…
Dank je!