De bel gaat. Daarna volgt er een bonk op de deur. Eén keer, kort erna nog twee keer. Een beetje stram, maar toch met enige urgentie vanwege het gebonk, loop ik naar de deur en doe open. De dranger die alweer een paar jaar op de deur zit, gebruik ik niet. Ik hou de deur wel op een kier, niet omdat ik bang ben voor degene die buiten staat, maar omdat de katten anders misschien ontsnappen.
Met geweld wordt de deur opengeduwd en de magere man aan de andere kant van de deur wringt zich naar binnen. Ik schreeuw en mijn man die net de trap af komt lopen, probeert samen met mij de deur weer dicht en de indringer naar buiten te duwen. Hij krijgt een klap in zijn gezicht met iets scherps, ik zie een wond naast zijn oog. Met een hand tegen zijn oog loopt mijn man de trap weer op, terwijl ik met alle macht de deur weer dicht probeer te doen. Ik roep zijn naam, waarom komt hij niet helpen? Omkijken naar wat hij aan het doen is kan ik niet, met al mijn gewicht duw ik tegen de deur.

bron: pixabay.com
Ik verlies de strijd en de deur vliegt open. De man stormt naar binnen en in een flits zie ik dochter op de trap, gekleed in een witte trui die ik niet ken. Stom, dat ik daar op dat moment bij stil sta. “Sluit je op in de badkamer en bel 112!” gil ik haar toe. Ze gehoorzaamt. De man is inmiddels in de kamer en ik doe de voordeur dicht. Ondanks alle commotie denk ik aan de katten. Dan loopt hij door naar buiten, de achtertuin in. Terwijl ik de deur achter hem op slot doe bel ik met één telefoon 112 en met de andere vrienden, waarvan ik weet dat ze in het verleden gevechtstraining gehad hebben. Beide telefoons gaan oneindig over, maar worden niet opgenomen, ook al roep ik in paniek, “Hallo? Halloooo?!” De man in de tuin slaat met zijn ‘wapen’ over de schutting naar de buren. In één van zijn uithalen zie ik dat het een verbogen wasrek is, de stangen naar buiten gebogen. Ik kijk om en zie dat mijn man ons wasrekje dat altijd in het trapgat hangt ook aan het verbuigen is. Ik verbaas me er vreemd genoeg niet over.
De man slaat de ruit van de achterdeur in en komt via het gat wat hij heeft gemaakt weer naar binnen. Ik wil schreeuwen, maar dat lukt niet. En dan word ik wakker, badend in het zweet. Ik luister en hoor niets. De katten zijn stil, ik hoor de rustige ademhaling van dochter in de kamer naast ons. De ademhaling van mijn man naast me. En verder doodse stilte. Ik kijk op de wekker, 4:30. Ik zucht, het was maar een droom.
09:30. Ik zit op mijn werk. Vanaf 4:30 heb ik niet meer geslapen. De droom laat me niet los en vooral het gevoel van paniek blijft hoog in mijn maag aanwezig. Ik heb geen idee waar de nachtmerrie vandaan kwam, ik heb zelfs geen nieuwsberichten gelezen over woningovervallen de laatste tijd, maar het gezicht van de indringer staat in mijn geheugen gegrift. En ik neem me heilig voor om de dranger in het vervolg wél te gebruiken. Ik begin te tikken, in de hoop de droom van me af te schrijven.