Met glinsterende ogen kijkt Lilly naar de engel in de kerstboom, trekt haar van de tak en geeft er een stevige kus op.
‘Niet zo knijpen, je plet mijn vleugels,’ bromt de engel.
Het kleine meisje laat zich van schrik pardoes op de grond zakken en zet de engel voorzichtig op haar schoot. ‘Sorry,’ zegt ze zacht. Ze heeft altijd gedacht dat engelen lieve, zachte wezens zijn en nu hoort ze boos gemopper.
‘Al goed, al goed,’ zegt de engel. Ze laat haar handen langs haar vleugels glijden, kijkt het meisje plechtig aan en zegt: ‘Nu mag je een wens doen.’
‘Oh!’ roept Lilly verrukt, ‘ik wil zó graag een zusje!’ Ze wil overeind springen, in haar handen klappen en de kamer rond huppelen, maar ze wil vooral vrienden met de engel blijven.
‘Dat kan ik wel,’ knikt de engel. Maar vind je mama het goed?’
‘Van mama mag het ook een jongetje zijn,’ zegt Lilly, en vervolgt op fluistertoon: ‘Alleen…alleen…ik heb geen vader meer. Hij heeft een nieuwe vriendin en nu… vindt hij mama en mij niet meer lief.’
De engel zucht. ‘Dat hoor ik vaker,’ zegt ze. Waarschuwend laat ze erop volgen: ‘Babyzusjes huilen veel, en heb je aan kleertjes en luiers gedacht?’
‘We wikkelen haar in doeken en de avondwinkel is open,’ zegt het kleine meisje praktisch.
‘Je moet wel héél lief voor haar zijn, ‘ zegt de engel streng, ‘want ze komt rechtstreeks uit de hemel.’
‘Ja, natuurlijk!’ Alsof Lilly iets anders dan lief voor haar zusje wil zijn. Boos slaat ze haar armen over elkaar heen.
‘Hoor eens, van mijn baas moet ik die vraag nou eenmaal stellen,’ vergoelijkt de engel. ‘Hang me maar terug in de boom…voorzichtig!’
Lilly doet wat haar gevraagd wordt.
Bewegingloos hangt de engel in de boom. Wat nu? Zonder dat ze het merkt, houdt ze haar adem in.
Ineens klinkt van boven een luide gil. Dat is mama! Die is natuurlijk geschrokken! Lilly hoort wel dat het een blije gil is.
Zo snel haar benen haar kunnen bijhouden, holderdeboldert ze de trap op. Dit is haar snelste tijd ooit.
Buiten adem loopt ze naar de grote slaapkamer en doet de deur open.
Op bed, naast haar moeder, ligt een klein kindje. Haar moeder straalt en huilt tegelijk.
‘Kijk eens wat we hebben gekregen!’ zegt mama. Ze veegt de tranen uit haar ogen. ‘Waar komt ze vandaan? vraagt ze. ‘Ach, laat maar,’ vervolgt ze, ‘we hebben haar nu; dat is het enige wat telt.’
‘Ze komt uit de hemel, ‘ zegt Lilly en aait met haar hand zacht over het hoofd van haar kersverse zusje dat bruine ogen en zwarte haartjes heeft. Ze ziet er heel anders uit dan Lilly zelf.
‘Wat is ze mooi,’ zegt mama. ‘Dit is geluk, puur geluk. Nu heb ik twee meisjes om van te houden,’ en geeft ze allebei een zoen.’ Opeens bedenkt ze iets. ‘Vind je het erg dat ze…dat ze…gekleurd is?’ vraagt ze.
Daar denkt de grote zus even over na. Al snel zegt ze: ‘Nee hoor, wie weet is ze familie van Jezus. En hij is in een ver en warm land geboren waar alle mensen een beetje bruin zijn.’