
bron: pixabay.com
Ik ben nog nooit getrouwd geweest. De fel begeerde witte jurk, waar mijn dochter nu al van droomt, heeft niet in mijn kast gehangen. Ongehuwd. Niet vanuit een diepe overtuiging, maar gewoon… nooit gevraagd. Overgebleven, noemden ze het vroeger fluisterend. Een oude vrijster. Of zoals de hypotheekadviseur, kort nadat mijn ex en ik uit elkaar waren gegaan, mij nog eens inpeperde: “U bent juridisch gezien, volslagen vreemden voor elkaar.”
Toch zie ik er best charmant uit, ben redelijk intelligent, en ik ben zélfs bereid om stapels overhemden te strijken. Lief, vrouwelijk en zorgzaam. Ingrediënten voor een traditioneel huwelijk, zou je zeggen. Maar nee… nooit gevraagd. Ik ben blijkbaar niet het type waarmee je trouwt. Mijn eerste vriendje stelde me wel ooit de vraag of ik met hem wilde copuleren. Ik was toen net 17, maar ik had nog nooit van het woord gehoord. Ik herinner me dat ik me snel heb aangekleed en thuis meteen het woordenboek heb opengeslagen. Neuken, betekende het. Niet trouwen.
Pas jaren later, was het Noeri, die het onderwerp wel aansneed.
Noeri dronk dagelijks koffie in het café, waar ik tijdens mijn studie als serveerster werkte. Ik kende hem van “Hallo” en ook weer “Dag!” Hij had het uiterlijk van een koffie verkeerd, verleidelijk warm en gemakkelijk weg te slobberen. Een intelligente doordringende blik. Op zijn slanke heupen had hij nonchalant een spijkerbroek hangen, waarvan ik het populaire merk herkende. Voor de rest wist ik niets van hem. Maar ik vond hem leuk. Hij knikte altijd kort naar me.
Ik weet nog steeds niet hoe hij aan mijn telefoonnummer is gekomen, maar op een dag belde hij me op. Hij wilde me spreken, maar kon niet zeggen waarover. Het klonk dringend. We spraken af in het café waar ik werkte.
We gingen in de kleine serre zitten en bestelden iets te drinken. Ik keek hem aan, maar hij keek peinzend langs me heen. Minutenlang zei hij niets. De stilte voelde steeds ongemakkelijker. Hij stelde voor om even samen naar buiten te gaan, voor een korte wandeling. Op zich was dat geen slecht idee, omdat mijn hond nog niet uit was geweest. We slenterden langs het water, terwijl ik me nieuwsgierig afvroeg waarom hij me wilde spreken. Hij had nog steeds niets gezegd.
Onder een oude eik, stond hij onverwachts even stil, keek hij me voor het eerst in de ogen, en sprak eindelijk de langverwachte woorden uit.
“Zou je met me willen trouwen?” Verbaasd staarde ik hem aan.
“Je krijgt er heus genoeg geld voor,” voegde hij er haastig aan toe en noemde een schamel bedrag. Ik wendde onthutst mijn blik af. Mijn droom viel uiteen. Blijkbaar had hij de teleurstelling op mijn gezicht gelezen, want hij herstelde zich meteen: ”Je moet weten dat ik dit niet zomaar aan iedereen vraag; ik vraag het echt speciaal aan jou.”
Mijn hond had inmiddels zijn rug gekromd en deed zijn behoefte onder de grote oude eik. Waar andere stelletjes zich ooit verbonden door creatief een hart in de schors te kerven, werd mijn eerste – en achteraf gezien tevens laatste – huwelijksaanzoek, gedecoreerd door een kleiende hond.
Mijn meisjesdromen, mijn prachtige witte sprookjesjurk, mijn gondel in Venetië, de lange tafel in de zon met vrolijke mensen en spelende kindertjes, werden hier onder een oude eik bevuild. De scherpe geur van het stinkende huwelijksaanzoek verspreidde zich langzaam om ons heen.
Nee, het huwelijk is helaas aan mij voorbijgegaan. De overhemden daarentegen niet. Ik heb er onnoemelijk veel gestreken.