“Raad eens wie ik tegengekomen ben? Echt, je raadt ’t nóóit!” Mijn moeder kijkt me verwachtingsvol aan. Ze is jarig. Er zijn, op mijn zwager na, alleen maar vrouwen. Mijn zwager zegt niet zoveel. Mijn moeder is voornamelijk aan het woord. Er komen, naarmate de avond verstrijkt, steeds meer verhalen. Ze bevrijdt, enthousiast als een kind, het verleden uit zijn trappelzak.
Ik besluit niet te raden en kijk mijn moeder vragend aan. Ze roept triomfantelijk de naam van mijn beste vriendin op de basisschool. Ik kan me haar nog goed herinneren. We woonden in dezelfde straat. We hadden dezelfde voornaam en we zaten in dezelfde klas, maar onze levens verschilden aanzienlijk. We hadden een andere moeder. Ik kreeg, net als Pippi Langkous, een vrije opvoeding waarbij de koffer met goudstukken ontbrak, terwijl
mijn vriendin, als het buurmeisje Annika, een keurige jaren ’50 opvoeding genoot.
Ik kwam er dagelijks over de vloer. Ik vond het er gezellig. De gashaard stond aan en de tafel was gedekt met een schoon tafellaken. Tussen de middag mocht ik vaak mee eten. De boterhammen waren er bruin en de melk zoet. Haar moeder informeerde dan tijdens de lunch altijd vol belangstelling naar mijn moeder. Of ze ook de bedden iedere woensdag verschoonde. Of ze elke dag verse biologisch geteelde groente kookte en of ze ’s winters wel een flanellen nachthemd droeg. Mijn ontkennende antwoord was haar dagelijkse vitaminepil. Ze genoot van mijn verhalen over de Diepvrieskoning, die behalve de ingevroren groente, ook kroketten en frikandellen bij ons langs bracht. Ze verwarmde zich aan verhalen over mijn moeder, die ’s nachts alleen met wat schaarse lingerie aan sliep.
Mijn moeder vertelt verder. Ze waren inmiddels gescheiden. De vader en moeder van mijn vriendin.
“Het boek was uit,” had hij gezegd. “Het was een mooi boek, maar het was uit.”
Ik denk even aan ‘Alleen op de wereld’ dat ik in die tijd las. Ik vond dat toen een heel mooi boek, maar ik heb het inderdaad ook nooit meer herlezen.
“Ze zijn dus gescheiden,” benadrukt en geniet mijn moeder. Ik zeg dat ik me daar wel iets bij voor kan stellen. Die man is langere tijd blootgesteld aan het stralingsgevaar van splijtende liefde. Geen trek meer in de boterhammen die hij opgevouwen in zijn nauwe, blauwe broodtrommeltje vond. Wanhopig zal hij ’s avonds meteen naar de krant hebben gegrepen, die klaar, maar al uitgelezen voor hem op tafel lag.
Ik herinner me dat mijn vriendin ook een broertje had. Hij was twee jaar ouder dan ik. Hij ravotte graag en hij speelde na schooltijd vaak op straat. Om vijf uur moest hij naar binnen. En onder de douche. Wanneer ik op de kamer van mijn vriendin zat en de douche hoorde lopen, riep zijn moeder vanuit de keuken altijd hetzelfde. “Vergeet je niet je slakje te wassen, vent? Anders komt mama dat wel even doen!” Tussen alle biologisch geteelde groente had de slak destijds de meeste indruk op me gemaakt.
Mijn moeder vervolgt haar verhaal. “Ik weet nog, toen ik zelf net gescheiden was en ik nog niet zo lang in de Paradijslaan woonde, dat hij ineens voor mijn deur stond. De vader van jouw vriendin. Ik deed open en hij zei, meteen toen hij me zag: “Ik heb je altijd al een lekker wijf gevonden!”
Het is even stil. We kijken elkaar stomverbaasd aan. Mijn zwager is de eerste die iets zegt. Hij maakt haar verhaal af. En tegelijkertijd beschrijft hij het vervolg van het boek in slechts een paar zinnen.
“En wat zei je? ‘Kom maar naar binnen hoor, het is hier toch de Paradijslaan! En… heb je je slakje al gewassen?’”
Geweldig!