Ik kan me niet heugen dat mijn vader, naast de dagelijkse krant, ooit wat anders las dan boeken over de Tweede Wereldoorlog, die mijn moeder voor hem meenam uit de bibliotheek. Zelf zette hij daar, om onduidelijke redenen, geen voet over de drempel.
Ook was hij geobsedeerd door “het nieuws”, dat hij altijd vele malen per dag, via televisie of radio, moest zien of horen. Bij voorkeur ieder uur. “Je moet toch weten wat er in de wereld gebeurd!”
Iedere zondag om 13.00 uur was het tijd voor mr. G.B.J. Hilterman met het radioprogramma “De toestand in de wereld”. Daardoor zaten we zwijgend aan de dis, die in mijn herinnering altijd uit spruitjes, stoofvlees, kruimige aardappels en drilpudding bestond. Verplicht luisterend naar ’s mans gewichtige en naargeestige berichtgevingen, waar ik een vreemd soort buikpijn van kreeg en waardoor ik de Russen al aan onze grens zag staan stampen.
Deze zondag ontving ik bericht dat hij slecht drinkt en niks te eten in huis had, behalve brood dat zo beschimmeld was dat het blauw zag. Daar had hij tijdens het ontbijt overigens nog vrolijk van genuttigd, want “in de oorlog aten we wel gekkere dingen en van een beetje schimmel ga je niet dood”. De verpleegkundige dacht daar duidelijk anders over, en gooide de boel weg.
—
“Hoi pa, hoe is het met je?” wil ik weten.
“Ach, ik kan wel merken dat ik geen 18 meer ben”, zegt hij, zoals altijd, steevast zuchtend. Dat klopt ook, want hij is 94.
“Ga je straks nog naar de kerk?” Dat blijkt – tot mijn grote verbazing – niet het geval, want hij is veel te moe en ook veel te slap. En als hij niet ter kerke gaat, dan is hij écht niet in orde.
“Drink je wel goed? Water bedoel ik?” Want de jonge jenever kan hij buitensporig goed vinden. De koelkast ligt vol met flessen water, hoor ik.
“Maar drink je die dan ook op?” Hij zegt kortaf van wel.
“Hoe gaat het met eten? Heb je wat nodig?”
Nu wil hij, inmiddels geïrriteerd, weten waarom ik dat allemaal vraag.
“Omdat ik hoor dat je alleen beschimmeld brood in huis hebt.”
Van wie weet ik dat? Van de zuster.
“Dat wijf moet niet zo lullen.”
“Zal ik vanmiddag brood voor je halen?” Dat blijkt helemaal niet nodig, want datzelfde wijf heeft hem reeds voorzien van een aantal boterhammen.
“Nou, dat is toch lief!” Hij bromt wat, want de betreffende verzorgende is beslist niet zijn favoriet, omdat ze veel te hard loopt en ook nog eens veel te druk praat. “Als je nog meer nodig hebt, kan ik het voor je halen, hè?” Hij heeft verder absoluut niks nodig. En de vriezer zit bomvol met eten. Ook zijn er daar genoeg mensen die een boodschap voor hem kunnen doen.
“Dat is zo, maar vraag je hen dat dan ook?” dring ik aan. Nu vindt hij dat het gesprek over zijn consumptiepatroon lang genoeg heeft geduurd. Er komt een verhaal. Over de oorlog.
Met het vorderen der jaren trakteert hij iedereen eindeloos op zijn nare herinneringen uit de periode ’40-’45, hetgeen helaas op geen enkele wijze tot enige opluchting of verlichting zijnerzijds leidt.
Alles wat je ter overleving verdringt, krijg je kennelijk als je oud bent en je vermogens afnemen, bij voorkeur ’s nachts dubbel en dwars op je bordje, alwaar je het met geen mogelijkheid meer vanaf krijgt.
In het duister wordt hij geplaagd door allerlei emoties, waaronder ook schaamte en schuldgevoel. Dat hij, toen hij tewerkgesteld was in een bakkerij in Duitsland, na zijn verlof in Nederland niet is teruggekeerd. Terwijl hij dat zijn werkgever wél bij herhaling met de hand op zijn hart had beloofd en de hartelijke eega van de stugge baas voor hem zorgde alsof hij hun bloedeigen zoon was. Dat hij die mensen, die ondanks dat het Moffen waren tóch goed voor hem zijn geweest, zo lelijk heeft belogen. Onvergeeflijk.
Had hij het maar wél gedaan. Was hij maar teruggaan, want nadien heeft hij het héél slecht gehad. Ondergedoken en verraden. Opgepakt en gemarteld. Strafkampen. Honger. Kou. Pijn.
De oorlog is al geruime tijd beëindigd, maar bij mijn vader wil de vrede maar niet komen.

bron: pixabay.com