In laveloze toestand is hij des namiddags op de grond aangetroffen. Met z’n drieën hebben ze werk gehad om hem, al lallend en zo slap als een vaatdoek, weer overeind te krijgen, verneem ik van de verontruste zuster die mij terstond, nog nahijgend, met gevoel voor detail verwittigt.
Daags erna is hij omstreeks het middaguur pas uit bed. “Dat is me nog nóóit overkomen!”
De rugleuning van zijn relaxstoel blijkt plots, zonder enige aanleiding, “naar de Filistijnen”, waardoor hij ruggelings naar achteren is gelanceerd, waarna hij niet meer overeind kon komen en op het hoogpolige tapijt zijn roes uitsliep. Hij weet er niks meer van. De drankfles bewaart hij op een geheime plaats. “Anders gooien die wijven ‘em weer leeg.”
In zijn ‘holy chair’, die binnen 2 meter afstand van de breedbeeldtelevisie staat, brengt hij dagelijks heel wat uren door. Bij voorkeur kijkend naar “het nieuws” en naar natuurprogramma’s. Hij is groot fan van Dr. Pol; een van oorsprong Drentse dierenarts die, toen hij een jaar of twintig was, naar de V.S. is geëmigreerd. Daar runt de reeds bejaarde dokter, op zeer pragmatische wijze, een plattelandspraktijk. “Een geweldige gozer!” glundert hij. “Geen poespas!” Dat de afleveringen oeverloos worden herhaald, stoort hem niet. Dan verheugt hij zich dat hij weet wát er gaat gebeuren. En dát hij het nog weet.
De stoel waarin in hij, zittend of liggend, vaak tobbend en piekerend verkeert. Al die herinneringen aan ongewenste situaties, die hem zo lelijk hebben ge- en misvormd, die hij dikwijls tracht te verzuipen in een halve liter jonge jenever. Die stoel is zijn vriend, want deze biedt hem, door het comfort, toch enige troost.
“Die stoel is levensgevaarlijk! Maar ja, u weet hoe uw vader is…”
Vertel mij wat. Het meubelstuk wordt, als hij weer nuchter is, vermoedelijk in no-time weer gebruiksklaar gemaakt middels een probaat middel: oude fietsbinnenbanden. Dat is voor hem een soort Haarlemmerolie; bijna overal goed voor. Eventueel aangevuld met touw en tape. Daarmee wordt de boel weer bij elkaar gesjord en dan kan je het nog best gebruiken, want voor de rest mankeert er helemaal niks aan.
Om nu, op zijn leeftijd, nog een nieuwe aan te schaffen, is natuurlijk zonde van het geld.
“Weet je wel wat die krengen kosten?” roept hij fel.
“Ja, maar je zegt altijd dat je 100 wordt, dus dan heb je er nog 6 jaar plezier van,” probeer ik. Hij kijkt nukkig en bromt wat. “Misschien een tweedehandse? Of een in de uitverkoop? Wie weet is er wel ergens een aanbieding!” Hij bromt al wat minder.
Het is nu zaak om directief op te treden en het gevaarlijke element, al dan niet onder protest, uit zijn huis te verwijderen. Als het moet, zet ik mijn troef in: “Wat zou Ma hier nu van hebben gevonden?” Ik weet dat het gemeen is, maar het werkt wel. Nood breekt wetten.
Als hij het érg bont maakt, stel ik ook wel eens de vraag: “Wat zou God hier nu van vinden?” Dat leidt per direct tot een hoop binnensmonds gevloek én tot een meer coöperatieve opstelling. God en Ma; die weten immers hoe het zit het en hebben het altoos bij het juiste eind. Daar kan en mag hij niet aan tornen, ook al zou hij dat, bij tijd en wijle, héél graag willen.
Het Hoofd Huishouding heeft hij ooit zodanig bejegend, dat deze, overigens terecht, voor haar leven begon te vrezen, waarna ik door de geschrokken directeur van de instelling werd gebeld, die voornemens was hem te verwijderen.
Toen was het tijd voor drastische maatregelen en moest er, naast mijn moeder en God, ook nog een andere joker worden ingezet in de vorm van Hans, de zoon van zijn, reeds lang verscheiden, beste vriend. En wat Hans zegt, is heilig.
“Ja, die jongen weet wel waar hij het over hep. Hij hep Nyenrode gedaan, dus het is geen kwajongen!”
En zo geschiedde het.
Dus met die stoel komt het vast ook wel goed.

bron: pixabay.com