Na het jarenlang onzin te hebben gevonden, ben ik toch overstag gegaan. Ik weet niet eens meer waardoor. Mezelf cadeau gedaan. Zoals eenieder weet, mag je een gegeven paard niet in de bek kijken. Zeker niet als het een witte schimmel is.
Om de tijd te doden, had ik me tot de tanden gewapend met boeken, tijdschriften, iPad en telefoon. Maar dat bleek een verkeerde inschatting van de gang van zaken en derhalve volstrekt overbodig.
Op de aftandse bleekboerderij, liggend in colonne, werden we bij toerbeurt voorzien van een bitje. Daarna werd het niet-chemische goedje, dat non-peroxide werd genoemd om de natuurlijke herkomst aan te duiden, aangebracht. Door een assertief meiske van net twintig, met van die dominant aanwezige wenkbrauwen en haar op de tanden.
“Non-peroxide? Als je weet wat het níét is, weet je toch nog niet wat het wél is?” vroeg ik me hardop af. We spreken toch ook niet over non-pindakaas? Of over non-aardbeien? Wat een nonsens!
“Omdat we niet bleken, maar ontkleuren,” beet het meiske van zich af. Maar “tandontkleuring” trekt begrijpelijkerwijs geen volle zaken.
Dan bril af, beschermbril met rode glazen op, 22 minuten een blauwe lamp erop, stil zitten, smoel spoelen, de mate van oplichting in de spiegel controleren en vervolgens door naar de volgende ronde. Op de aanwezige televisie, die voor enige afleiding moest zorgen, was op hoog volume een schreeuwerig programma van TLC te zien. Wat een ellende.
De spijt kwam om de hoek. De schaamte en de twijfel ook. Hoe had ik het toch zover kunnen laten komen? Waarom had ik niet genoeg aan een bleke anus en geblondeerd haar? Kleedde dat al niet lekker af? Maakte dat al niet heerlijk jeugdig? Waarom moest ik op mijn leeftijd, met één been in het graf, toch zo nodig meedoen aan die moderne strapatsen? Bevreesd voor de tand des tijds?
Om er een beetje patent bij te liggen in de kist? Maar ze naaien je mond dicht tegenwoordig. Dan zou ik eigenlijk in mijn testament moeten opnemen dat ik louter lachend tentoongesteld wens te worden tijdens de condoleance. Terwijl ondertussen “When the lady smiles” van The Golden Earring wordt gedraaid en “Happy” van Pharrel Williams ten gehore worden gebracht. Of zoiets.
Ik begon er bijna zin in te krijgen. Dan wél graag een steigerhoutenkist met een raampje in het deksel met aan weerszijden een Brabants Bont rood-wit geblokt gordijntje. Gierend en grinnikend het graf in. Het is overigens maar goed dat ik niet in Afrika woon; daar hadden ze me het ivoor vermoedelijk zo uit de bek gerukt. Daar doen ze niet zo moeilijk.
Ook zou het leuk zijn als er, ter betuiging van de laatste eer, een lachmeditatie wordt gedaan! Iemand met een aanstekelijk luidkeelse lach begint – ik heb wel een aantal personen in gedachten – en de rest volgt dan vanzelf. Zo gaat dat.
Eigenlijk kan ik helemaal niet zo goed lachen, bedenk ik me. Dat heb ik van mijn vader. Ja, dat ook al. “Ik hep helemaal niks te lache!” bromt hij altijd. Zeker bij het maken van een foto. Dat is vast, naast zijn onfortuinlijke jeugd, mede gekomen door zijn slechte gebit, dat kan haast niet anders.
Hij heeft nu al bijna 50 jaar een kunstgebit met drukknopen. Maar lachen? Ho maar! Voorgoed verleerd. Heb ik ook. Door hem. Van binnen kan ik schateren, maar aan de buitenkant zie je niks. Nooit geleerd. Niks te lachen. Ik ben vet van de binnenpret.
Bleek is goed. Bleker is beter. 4 uur en 8 bleekrondes later, haalden we opgelucht de finale en liep het meiske onderwijl op haar tandvlees.
Het mijne was inmiddels opgezwollen en bloederig, de tong schraal, pijnlijk en verdikt, de tanden gemeen gevoelig. Maar zonder zonnebril was het onmogelijk om naar mezelf te kijken; nog nóóit heb ik op zo’n manier met een mond vol tanden gestaan. Zó schitterend!
Kortom; als ik ergens mijn tanden inzet, doe ik het goed. Totdat het bloedt.

bron: pixabay.com