Zelden ga ik uit. Maar nu heb ik me, in een vlaag van verstandsverbijstering, via internet aangemeld voor een feest voor alleenstaanden. Een herfstfeest. Herfst is een prima jaargetijde. Herfst past bij mijn leeftijd. Niet oud en kras zoals de winter, niet jong zoals de lente, niet vruchtdragend zoals de zomer. De bladeren vallen, maar zijn nog mooi en warm van kleur, laten we maar zeggen.
Ik lees berichten over het feest op internet, het lijkt de gemoederen flink bezig te houden: “Wat trek ik aan (of uit)?” En eventuele partners worden alvast als leuke kledingsetjes bij elkaar gegrist. Er wordt geadviseerd om make-up en condooms in je handtas te proppen. Als ik dit zo allemaal lees, heb ik er helemaal geen zin meer in. Make-up lijkt me geen probleem. Maar een condoom, dat wordt moeilijker. Ik bedoel, welke maat moet je meenemen? M, L of XL? Geen idee, ik ken er immers niemand. En wat moet ik tegen al die wildvreemden zeggen?
Trouwens, ik zeg nooit zoveel. Het grootste gedeelte van wat ik op een dag uitspreek, is toch vrij zinloos. Ik geef mijn kinderen tal van goede adviezen, maar ze luisteren er nooit naar. Mijn ex begrijpt al jarenlang niets van wat ik zeg. Instanties interpreteren mijn woorden doorgaans verkeerd en mijn familie tettert, zolang ik me kan herinneren, vrolijk door mijn verhaal heen. Alleen de bakker en de slager luisteren aandachtig naar wat ik wil, maar goed, daar betaal ik ze dan ook voor.
Dus ik houd meestal mijn mond. Wat overigens óók weer de nodige risico’s en ongemakken met zich meebrengt.
Ik herinner me zo’n ongemakkelijke situatie. Voor het eerst werd ik door mijn vriendje aan zijn familie voorgesteld. Zijn oma was jarig. Ik was net twintig. De hele woonkamer zat vol familie. Ik kende ze niet, maar ik voelde al snel aan dat dit andere familie was, dan dat ik gewend was.
“Oma, doe mij maar nog een biertje!” zei mijn vriend.
“Nee jongen, je hebt er al eentje gehad!”
“Maar oma, de tijden veranderen!” protesteerde hij.
“Welnu, oma niet!” antwoordde ze ferm.
De sfeer zat er al meteen goed in. Ik hield mijn kaken stijf op elkaar. Ik durfde mijn glas nauwelijks leeg te drinken. Gelukkig waren er genoeg tantes die het hoogste woord hadden. Maar zomaar ineens was het stil. Muisstil. En de stilte duurde en duurde. Minutenlang. En nog langer. Niemand zei een woord. Iedereen keek naar de stilte, die op een comfortabele stoel in het midden van de kamer was gaan zitten.
Tante An was de eerste, die het initiatief nam om iets te zeggen. Dat wist ik, omdat ze naar mij keek en langzaam haar keel schraapte. Alle familieleden volgden haar blik en keken belangstellend met haar mee. Naar MIJ. Ongemakkelijk ging ik verzitten. De stilte was op mijn schoot geploft. Ze voelde zwaar.
“Waarom zeg jij niks?” klonk het vinnig uit de mond van Tante An. ”De hele tijd zeg je maar niks!” voegde ze er nog eens extra aan toe. Ik bleef zwijgen. Ik kon werkelijk niets bedenken om terug te zeggen.
Ik kon alleen maar denken aan een stukje uit een boek van Maarten ’t Hart, waarin hij zichzelf beschrijft als kleine jongen op een familiefeest. Toen het gesprek stilviel, vroeg zijn tante: “Zeg Maarten, jouw stem lijkt zó op die van opa! Zeg eens wat?”
Tja, wat moet je dan in vredesnaam zeggen? Ik kon de wanhoop van Maarten bijna voelen.
Dus antwoordde hij: “In een ijsbeer blijft het vlees lekker koud!”
Ik heb nog even bedenktijd. Maar ik denk dat ik toch maar niet naar het feest ga. Je opwarmen aan een koude ijsbeer lijkt me enigszins verspilde moeite.

bron: pixabay.com