“Geef me die tang eens aan.”
“Welke?”
“De klauwtang.”
“Wat is een klauwtang?”
“Laat maar.”
“Schroevendraaier!”
“Welke?”
“Kruiskop!”
“Ik dacht dat je de schroevendraaier wilde? Wat is nu weer een kruiskop?”
Een diepe zucht van de buurman galmt door de lucht, hoorbaar tot in mijn tuin, waar ik onder een deken een kop koffie drink. Het is koud. Want hartje herfst. En de buren bouwen een boomhut. De grote kastanjeboom in hun gigantische achtertuin moet eraan geloven. Ik ben er nog niet uit of die hut nu voor de kinderen is of eerder voor de buurvrouw, omdat buurman haar spuugzat is. In ieder geval klinkt het naar ’t laatste.
“Maximiliaan, ga NU naar binnen en haal je jas. Het is veel te koud buiten. Kijk, ík heb een T-shirt aan én een trui, én een jack. Jij alleen een T-shirt. Dat is te koud. Dan wordt je ziek.”
De buurman legt zijn kinderen alles tot in den treure uit. Om moe van te worden. De buurvrouw kijkt bedroefd; zij moet alles maar gewoon snappen. Ook om moe van te worden. Mijn buurvrouw is een heel intelligente, chique vrouw. Een gelakte-nagels-en-pumps-met-panty’s-vrouw. Klussen is duidelijk niet haar ding. En gereedschap al helemáál niet.
“Marjolina, wil jij de schroef erin draaien? Pak dan even de kruiskopSCHROE-VEN-DRAAIER en dan kom je daar naar boven. Dat kun JIJ vast wél.” De klemtonen benadrukken de frustratie.
Het vierjarige buurmeisje pakt resoluut de juiste schroevendraaier en klautert de boom in.
“Is dat niet een béétje gevaarlijk?” piept de buurvrouw, “straks valt ze er nog uit…”
“Straks? Straks zitten ze alléén in die boom, wil jij er dan continu met een vangnet onder gaan staan? En niet iedereen is zo onhandig als jij, SCHAT!” schampert de buurman tussen de gele herfstbladeren.
“Reik de knijptang eens aan?”
“Dat is geen knijptang. Dat is een NIJPtang,” gromt de buurvrouw, in een poging om te laten zien dat ze er toch nog íéts van weet.
“Whatever.”
De buurvrouw wijdt zich aan het gaten voorboren. Ze heeft duidelijk de indruk dat ze dat wél kan. Maar buurman ziet alles.
“Nee, niet dáár! Zet je voet op het ándere uiteinde, anders boor je nog in je teen!”
“Jij weet ook álles beter, hè.”
“Ga maar even weg, of zo. Dan wordt het misschien nog wat.”
“Als ik nu wegga, kom ik niet meer terug.”
“Mooi. Hebben wij meer plek in de boomhut.”
“Ach man, je kunt voor mijn part de boom in.”
Buurvrouw sjokt met hangende schouders naar binnen.
Ik wist het wel. Boomhutten zijn slecht voor je relatie.