Hij strijkt het plukje haar voorzichtig weg uit haar gezicht. Het is net te kort om achter haar oor te blijven zitten. De haren waaieren gelijk weer over haar gezicht als hij zijn hand terug trekt. Hij luistert naar haar zware ademhaling en bestudeert zijn vrouw.
Haar slaapshirt zit verfrommeld om haar lichaam heen. Ze ligt erbij alsof ze zich slaapwandelend voorover in bed heeft laten vallen en alleen haar hoofd nog even opzij heeft gedraaid. De mascara plakt haar lange wimpers aan elkaar. De zwarte, opgedroogde tranen vormen een grillige lijnen op haar gezicht. Knalrode lippenstift vervaagt op haar wang. Uit haar halfopen mond loopt een klein beetje speeksel op het kussen. Haar sloop doet hem denken aan een waterverfuitspatting van hun vijfjarige.
De levensstijl van de laatste maanden begint haar lichaam te tekenen. Hij streelt over haar rug en voelt alle botten. Echt verbaasd is hij niet, hij ziet het ook. Helaas is dat niet de enige plek waar het zijn sporen achterlaat. Zij verandert ook. Haar ogen stralen niet meer. Ze is niet meer de levendige vrouw die hij kende. Hij ziet hoe hard ze haar best doet om alles verborgen te houden.
Als hij thuis komt uit zijn werk heeft ze de tafel gedekt en staan de dampende pannen op tafel. Ze vraagt hem hoe zijn dag was. Na een paar zinnen ziet hij aan haar ogen dat ze niet luistert. Dat ze ‘uit’ staat. Pas als ze de stilte opmerkt, vraagt ze hem wat hij ook al weer zei. Ze verontschuldigt zich. Om niet te antwoorden op de vraag waar ze met haar gedachten is, spoort ze hun kind aan om papa te vertellen hoe het op school was. Hij luistert naar het relaas, lacht en vraagt de kleine naar meer. Alles om nog meer stilte aan tafel te voorkomen.
Ze spaart al haar krachten om vol liefde ‘het grote kleine wonder’ – zoals ze hun zoon noemt – op bed te leggen. Hij troost zich dat ze er nog alles aan doet om een goede moeder te zijn. Meer kan hij nu niet van haar verwachten. Hij weet dat het diep zit. Dat er een oude wond is opengereten en er een nieuwe bij is gemaakt. Dat alles op scherp staat en ze moe wordt van alle onrust die ze voelt.
Hij wil haar helpen. Hij wil er ‘samen sterker uitkomen’, maar ze laat het niet toe. Ze ontkent wat er aan de hand is. Ze heeft “gewoon behoefte om er op uit te gaan”; praten heeft haar vroeger immers ook niet geholpen. Tegen beter weten in hoopt hij dat het vanzelf overgaat en dat ‘ontladen’ in een kroeg haar zal helpen. Dus laat hij haar keer op keer los.
Elke keer gaat het hetzelfde. Pas op het moment dat zij het bed raakt en naast hem ligt, zet hij zijn telefoon uit en kan hij slapen. En in de ochtend strijkt hij het plukje haar uit het gezicht van de liefde van zijn leven, staat hij op en perst verse sinaasappelsap. Het glas zet hij op het nachtkastje, legt er een ibuprofen bij en schuift een emmer naast het bed.
Voordat hij zijn zoon naar de voorschoolse opvang brengt, ontbijten ze samen. Sabbelend op een pepermuntje zal zij eind van de middag op het schoolplein staan om hun jongen op te halen. Hij zal een paar uur later thuis komen van het werk. Hij zal haar kussen voordat hij aan de gedekte tafel met de dampende pannen gaat zitten, hopend dat het vannacht anders zal zijn.