
bron: pixabay.com
Tonnetjerond jammerde ik dat ik het zat was, omdat ik helemaal niets meer kon.
Twee dagen later, op de dag af 28 weken zwanger van een tweeling, voelde ik in de vroege ochtenduren iets raars langs mijn dijbeen floepen. Op de grond van het toilet lag een taaie, rossige klodder, dat ik als eventueel bewijsmateriaal in een Tupperwaredoosje deed.
Dit nadat ik het had gedetermineerd als vermoedelijk zijnde de slijmprop. Verlies daarvan kan een teken zijn dat de bevalling spoedig begint, dus sloeg ik alarm en mijn man uit bed. Dat komt er van al dat gejank, dacht ik schuldig.
Vervolgens belde ik de dienstdoende gynaecoloog wakker en stelde hem op de hoogte van mijn bevindingen. We mochten direct komen. Na het douchen, zette ik een grote tas met spullen klaar.
Ze bleken ingedaald en startklaar voor de poort te liggen, die reeds op een kier stond. Preventief kreeg ik een infuus met weeënremmers en volledige bedrust, dus plassen op een po. Naast mij lag een Pakistaanse vrouw, die geen woord Nederlands sprak en doorlopend veel bezoek kreeg. Ik kan u verzekeren dat je dan, dwars door alle inheemse etensluchten, niet lekker poept.
“Bewegen ze goed?”
“Nee, ik voel helemaal niets.”
Na een paar dagen voelde ik af en toe wat druppelen en ja, dat bleek vruchtwater. Maar geen nood, met dat bijltje hadden ze ook heus vaker gehakt! Nog twee weken hebben we het gedrieën volgehouden in de veel te krappe behuizing, toen braken de vliezen finaal.
“Heeft u weeën?”
“Nee hoor, alleen maar krampen.”
En het was geen onbekende kramp, dus kon het ook geen wee zijn, redeneerde ik. Het apparaat dat de weeën geacht werd te kunnen registreren, was het daarmee eens en dat stelde de medische staf gerust.
“Zullen we uw man bellen?”
“Welnee, waarom? Die komt na zijn werk.”
Ik werd onrustig en begon te draaien, te zuchten en te steunen. Een doortastende verpleegkundige vond dit opmerkelijk en verzocht de arts met klem om toch eens te kijken. Deze zag twee paarse voetjes. Er gingen een aantal Latijnse termen voorbij, waarna iedereen heel nerveus werd. Ik ook. Want ik versta Latijn.
Met een ziekenhuisbed blijk je heel hard te kunnen rijden. Onderwijl riep ik het telefoonnummer van mijn eega, dat ik voor het eerst uit mijn hoofd wist.
Met het mes op mijn buik werd gewacht tot ik onder narcose was. Toen ik daaruit bijkwam, lag ik loom alleen in een grote ruimte. Het was zaterdag. Mijn lijf was weer alleen van mij. Alles bleek goed, maar ik was niet blij.
Een jongen en een meisje, hoorde ik van de vriendelijke groene broeder. Zie je wel, dacht ik. Alles had ik in rood en blauw aangeschaft. Ook kon ik alleen maar combinaties van jongens- en meisjesnamen verzinnen. Aangezien we het nog niet eens waren én er nog tijd genoeg was, hadden we nog geen keuze gemaakt. Derhalve werden ze genummerd.
Omdat er in de havenstad maar één plaats was, ging de zoon – met 1450 gram was hij het zwaarst en het sterkst – per speciale ambulance naar de neonatologische intensive care van een Haags hospitaal. De dochter lag, als kind nr. 2 én met een ons minder, wél in het naastgelegen kinderziekenhuis.
“Lijken ze op elkaar?”
“Dat weet ik niet, ik heb hem nog niet gezien.”
Na 4 dagen zaten we, door toedoen van een voortvarende zuster, in een ziekentaxi naar de hofstad. Ik herkende hem aan zijn mondje. Mijn mond. Mijn zoon.

bron: pixabay.com
— wordt vervolgd —