Tijdens de koelkastinspectie op bedorven waar zie ik 4 dozen gesorteerde bonbons, 6 pakken chocomel en ook een dertigtal kuipjes fritessaus. Wat hij daarmee moet? Geen idee. Die “rommel” krijgt hij vaak bij zijn “aarpels”. “Maar die krengen zijn zo hard als de pest, die sodemieter ik gelijk door de wc.”
En hij blieft jus. Goeie vette. Op kruimige Eigenheimers. Niet van die gladde afkokers. “Nee, koke kenne zie hier niet.”
Onverwacht gaat de voordeur open en komt er een tanige zuster, met opvallend gemene kuiten en op gezonde schoenen, binnen gerend teneinde hem zijn bloedverdunners toe te dienen. Dat plotselinge zint hem, geheel terecht, niet. “Ik ken hier wel in me blote kont zitte!” De zuster rent na gedane arbeid verschrikt weer weg. “Ik heb de pest an dat wijf. Altijd rennen!”
Hij heeft een “nieuw” rood-wit geruit overhemd aan. Uit de vuilcontainer gevist. “Er was een dooie vent en die had een goede maat; mijn maat!”, lacht hij. Er zat ook nog een niet bijpassende, blauw-grijs gestreepte stropdas bij. Hij is er zo gelukkig mee als een klein kind. Nagenoeg de gehele huisraad heeft ie zo bij elkaar gesjacherd.

bron: pixabay.com
En dan dat sproeien en druppelen… Van een zuster heeft hij voor dat laatste een paar “dingen” gehad, maar die heeft hij in de servieskast gesodemieterd. Drie witte luierbroekjes voor volwassenen in maat XL zie ik liggen tussen de suikerpot en de botervloot. De naast staande boerenbonten mokken hebben van schaamte hun oor afgewend. Het koekblik ligt in een deuk.
“Die krengen zijn toch veels te klein?”, schampert hij luidkeels, met een wegwuivend gebaar. “Welnee, dat lijkt maar zo. Je kan ze uitrekken”, leg ik, al demonstrerend, uit.
“Kijk!” doe ik blij, en rek er een tussen mijn handen op. “En mot je die dan óver of ónder je goed andoen?”, wil hij dan toch nog weten.
Hoe het ook zit, hij gaat er niet aan beginnen. Onlangs heeft hij ook een soort driehoek gehad, die hij met een plakstrip in zijn onderbroek moest doen. Maar binnen een uur was dat ding aan de wandel gegaan en via zijn rechterbroekspijp weer naar buiten gekomen. “Daar hebbie dus geen pest an!” roept hij boos.
“Dat is raar. Laat je onderbroeken dan es zien?” Hij schuifelt naar de slaapkamer en toont mij een bende bont bedrukte boxershorts. “Wat een hippe; vroeger droeg je altijd alleen van die witte met ribbels, mét eenzelfde soort hemd.”
“Jaja, dat was een interlokkie,” knikt hij tevreden. En, wijzend op de bonte boel: “Allemaal van dooie kerels!” Hij kijkt er trots bij. “Deze zijn veel te wijd om zo’n ding goed op zijn plaats te kunnen houden. Je moet dan strakkere hebben, die wél goed meerekken. Zal ik die voor je kopen?”
Een blik vol verachting is mijn deel, voordat hij opstuift. Wat denk ik wel? Strakke onderbroeken? Daar begint hij natuurlijk niet aan. Hij is geen homo! En voordat ik er wéér over begin: aan zittend plassen begint ie ook niet; hij is géén wijf.