Sjoelen en dammen. Meer spelletjes deden ze vroeger thuis niet. Dat eerste vond hij leuk, maar aan dat lullige bordgeschuif had hij de pest. Kaarten? Nee, die duivelse dingen kwamen het huis niet in; een kaartspel was iets verderfelijks. Gebruik daarvan was godslasterlijk en vragen om moeilijkheden. Nee, waarom weet hij niet. De klaverjasclub moet het derhalve zonder hem doen.

bron: pixabay.com
Voorheen zette hij wekelijks de sjoelboel klaar in de kantine, die doordeweeks na tweeën voor andere doeleinden dienstdoet. De sjoelbak op de tafel en de blankhouten stenen alvast netjes opgestapeld op het daartoe bestemde plankje. De andere tafels en stoelen er gezellig omheen geschikt. Kleedje erop. Koffie, thee en een, om de beurt meegebracht, Hollands koekje erbij.
Het gezelschap bestond uit louter rollatordames, allen zeer praatgraag. Uitsluitend als ze zelf aan de beurt waren, hadden ze hun aandacht bij het spel. Daarna werd het onderlinge gekeuvel terstond hervat. Dat beviel hem geenszins. “Je komt hier om te spele en niet om te ouwehoere!”, schreeuwde hij hen op strenge toon toe. De overjarige besjes verslikten zich van schrik in hun theegedoopte kletskoppen.
De week erop kwam er niemand meer. Daar zat hij dan. Met zijn bokkenpootjes. En zijn bokkenpruik. “Na een kwartier heb ik de hele bliksemse boel weer opgeruimd…en ben nóóit meer gegaan!” briest hij, vanuit verticale positie.
Wat ze dan hadden moeten doen? Begrijp ik dat niet? Meeleven natuurlijk!
“Je moet toch beléve wat je ziet; of ie erin gaat, of niet, of nét niet,” doceert hij dwingend. “Maar die wijve hebben heel geen interesse in wat een ander doet”, vervolgt hij verongenoegd. “Die lope alleen maar te lulle.” Ter illustratie van hoe het zijns inziens wél hoort, roept hij vurig: “Die ging er háást in! Dá’s een goeie!” Bijval verwachtend kijkt hij me aan. “Zo is het toch?” dringt hij aan. Ik knik vaag en niet begrijpend.
Hij doet geen oog dicht, verneem ik. Van vermoeidheid kan hij niet eens rechtop zitten. “Nee, ik heb géén prakkezaties,” laat hij desgevraagd geeuwend weten. Waarmee hij bedoelt dat hij niet aan het tobben is over de oorlog. Maar hij is wél onrustig. Dat wel.

bron: pixabay.com
De avondmedicatie blijkt gewijzigd. Hij had 2 pillen; 1 tegen het tobben en 1 voor het slapen. Die eerste is verdubbeld en die laatste is gestopt. De Duitsers worden zodoende zeer effectief bestreden. Van slapen komt het echter al 6 nachten niet. Van drinken daardoor weer des te meer.
De zuster met de gemeen gereformeerde kuiten zegt tot mijn verbazing ervan te weten. Gaat ze er ook nog iets aan doen?
“U bent van…?”, vraagt ze daarop nerveus, mij, door mijn scherpzinnige uitstraling in combinatie met het schrijfgerei op schoot, aanziend voor iemand van een instantie. “Ik ben van hém!” wijs ik met een hoofdknik naar de liggende man in de relaxstoel. “Ik ben zijn dochter!” De zuster beent opgelucht weer weg.
Enige dochterlijke interventie is nu derhalve gerechtvaardigd. De volgende dag meld ik bij de GGZ-instelling terugval in excessief drankgebruik, ten gevolge van slapeloosheid veroorzaakt door de recente medicatiewijziging. Voorts doe ik het verzoek om met spoed maatregelen te treffen, teneinde erger te voorkomen.
“U bent van…?” Je moet kennelijk van iets zijn om iets te kunnen vragen.
Diezelfde nacht dommelt hij dubbel gedrogeerd door tot aan het winterochtendgloren. Waarna hij zich verschrikt ongewassen in zijn kleren haast, omdat “die meiden” hem niet in zijn ondergoed mogen zien.
“Nondeju, ik heb me voor het eerst in me leve verslape!”
Weer een superleuk stuk, Door!
Dankjewel! xxx