“Kiddo’s!! Eéééten!! Voor de DERDE keer!” brul ik naar boven, nu op standje burenruzie. Ze zitten allebei op hun kamer met koptelefoon op te gamen. Ik word er niet goed van; ik moet mijn keel schor roepen en dan nóg komen ze niet. Want het spelletje is nog niet afgelopen. Intussen staat mijn overgare eten op tafel te verpieteren en kook ik zelf van woede en frustratie.
Eindelijk zitten we gedrieën aan de dis. En meteen ook allemaal op de preekstoel. Enigszins tot rust gekomen vertel ik dat ik mij soms verwonder over de domheid die je in bepaalde stresssituaties overvalt. Mij net zo goed; zo weet ik al bij een lastig of stressig telefoongesprek vaak niet eens meer wat ik ook alweer wilde zeggen.
Dochter meldt prompt dat de jongens in haar klas sowieso dom zijn, maakt niet uit hoe de situatie is.
“Weet je wat ze laatst deden? Ze wilden stoer zijn en doen alsof ze cocaïne snoven. Toen hebben ze een krijtje fijngestampt, daarvan lijntjes gemaakt en die opgesnoven.”
“Dat is echt stom,” mompel ik stomverbaasd. Hoe kómen ze erop? YouTube, blijkbaar.
“Heb jij dat ook gedaan dan?”
“Nee zeg, ben je betoeterd? Daar gaat je neus van kapot! En je longen ook, toch? Leek mij hartstikke gevaarlijk.”
Ik ben blij met het nadenkend vermogen van mijn dochter. Blijkbaar zit er toch nog enig verstand in. Het brein van die knullen is door teveel krijt al danig verkalkt, zo lijkt het. Maar jeugdigen zijn met wel meer dingen ‘creatief’: hele generaties scholieren eten gummetjes, snuffelen Pattex of aanstekerbenzine, en likken heftig aan inktwissers. Dat was toen, en dat is nu nog, blijkbaar.
“Bij mij in de klas snuiven ze peper,” meldt zoon quasi en passant. Die variant kende ik nog niet. Hoe maf zijn jeugdigen nu werkelijk vandaag de dag?
“Ja, daar krijg je een kick van. Zeggen ze. Maar ze moesten daarna wel door naar de schoolarts, want ze kotsten van het niezen.” Om van janken nog maar niet te spreken.
“Maar dat is eigenlijk nog een van de minder oerstomme dingen, hoor,” vertelt hij verder. “Er waren er ook een paar die als examenstunt rotjes af wilden steken in de klas. Maar toen ze het ding aangestoken hadden, wisten ze niet waar ze ‘m naartoe moesten gooien, en in hun paniek hielden ze ’t ding toen dus te lang vast. Dat ging hartstikke fout, natuurlijk. Ziekenhuis en zo. Maar in je paniek doe je soms echt stomme dingen, blijkbaar.” Ja, daar kan ik over meepraten.
“Ik had dat met mijn fietsongeluk,” valt dochter hem in de rede, ” toen ik zo veel te snel de berg afreed en die auto op mij afkwam, wist ik ineens niet meer dat ik remmen had. Ik kon dus niet meer remmen, omdat ik me in mijn paniek niet meer wist dat ik ook nog kon remmen. En toen vloog ik over de kop. En óp mijn kop.” Het voorval staat me nog levendig bij. Was niet fijn.
“Kijk, en dát,” roept zoon, “is nou een groot voordeel van gamen. Als geoefend gamer gebeurt je dat niet meer. Normale mensen raken in paniek, weten het allemaal niet meer en verstarren; ze vergeten wat ze compleet moeten doen. Maar een studie heeft ooit al aangetoond dat gamers in panieksituaties veel en veel sneller reageren en bijna instinctief weten wat ze moeten doen. Ook in het echte leven. Ze blokkeren niet meer, omdat ze die panieksituaties en stress continu hebben. Ze zijn er al aan gewend en reageren dan ook sneller. Én logisch. Dusseh, mam, nu weet je het. Gamen is zo slecht nog niet!”
Ah, nú heb ik het doel van dit gesprek begrepen. Ik weet waar dit heen gaat. Een goed opgebouwd gevalletje ‘gamen is goed voor mij, mam!’
Maar ik denk toch dat er, ondanks het hier geprofileerde eigenbelang, een kern van waarheid in zit. Waar gamen wellicht kan aanstichten tot gebruik van geweld in het echte leven, kan het misschien ook helpen bij het nemen van de juiste beslissingen in panieksituaties.
Ik google even op dat onderzoek. Het blijkt daadwerkelijk te bestaan en stamt uit 2010. Conlusie:
“Visuele en auditieve informatie wordt door de hersenen van action video gamers veel efficiënter verzameld dan door de hersenen van niet-gamers. Daarom komen gamers veel sneller tot de noodzakelijke drempel van informatie die ze nodig hebben om een beslissing te nemen dan niet-gamers”.
Ik kan me er wel iets bij voorstellen. Maar eigenlijk is het me om ’t even; ik heb sowieso veel liever dat mijn kinderen gamen voor de kick, in plaats van dat ze daarvoor krijt of peper snuiven of hun inktwisers leegzuigen. En misschien nemen ze dan ook eens wat sneller de juiste beslissing als ik roep dat het eten klaar is.

bron: pixabay.com