Pa heeft pijn aan zijn kont, verneem ik zodra ik binnenkom.
“O jee! Waar komt dat dan door?” schrik ik.
Voor mijn geestesoog zie ik al pussende doorligplekken verschijnen.
“Tja, ik ben een zwáre schijter,” is het mysterieuze antwoord.
“Zware schijter…?” vraag ik, terwijl ik hem het eerste broodje kip-kerrie voorzet.
“Ja, ik ken moeilijk poepe,” verduidelijkt hij, “ik pers me de pest.”
“Zo, dat is nieuw; vroeger vloog het eruit.”
“Ja ja, vroeger kon ik schijte as een reiger,” zegt hij trots, met volle mond.
“Maar toen at je ook meer en gezonder,” preek ik.
Hij humt wat binnensmonds.
“Toen hád je dus ook wat te poepen,” ga ik door.
Hij bromt wat buitensmonds.
“Je moet anders gaan eten én meer drinken,” hou ik vol, “anders loopt de boel vast.” Ondertussen zet ik een groot glas water voor hem neer.
“Ik ben daar gek; ik neem straks wel een slokkie slaolie! Dan glijdt het er weer lekker uit!” triomfeert hij, terwijl hij het glas intens tevreden in de plantenbak leegt.
Hoe de begrafenis van zijn zus was?
“Begrafenis? Het leek meer op een feessie!”
“Feestje? Hoe dat zo?” Want zo’n vrolijke familie hebben we niet.
“Nou, na afloop was er thee en koffie. Met een heleboel koek en bonbons. Bonbóns! En zúkke koeke!”
Tussen zijn handen geeft hij de maat van een flinke boterham aan. Hij kijkt afkeurend, want zulks geeft naar goed Gereformeerd gebruik geen pas. Zuinig gesneden cake wel. Een broodje karige kaas ook. Een keurig klein roomboterbiesje eveneens. Maar bonbóns!
“Lekker toch?” zeg ik, om maar wat te zeggen.
“’t Was niet zómaar koek, maar van die grote met amandele erop, of aan weerszije in de sjoklaa gedoopt,” vervolgt de voormalige bakker.
Maar hij heeft zich het afkeurenswaardige spul wél bijzonder goed laten smaken. En ook dát is naar goed Gereformeerd gebruik.
“Ik heb wel vier van die koeke in me mik gedouwd!” straalt hij.
‘Nou, nou…toe maar weer!” Onderwijl serveer ik hem het tweede broodje.
“Dus ik hád wat te poepe!” schatert hij. De kerrie druipt langs zijn kin.
“Waren er veel mensen?” wil ik weten.
“Ja, ‘t was druk, erg druk,” knikt hij vaag, druk kauwend.
“Heb je nog veel bekenden gezien?”
“Nee, dat niet…,” antwoordt hij, verbaasd.
“Hield er nog iemand een toespraak?”
“Een toespraak…?”
“Ja, een praatje over de overledene,” leg ik uit. Dat stemt tot enig nadenken. “Nee…, dat heb ik niet gehoord.” Dan gaat hem plots een licht op: “Alleen die doodgraver had een prevelementje. Maar dat is die vrijer ze vak.”
“Ja, dat telt niet mee…”
“Was er dan wel mooie muziek?”
“Nee, ook niet; die organist was slécht!” gruwt hij bij de herinnering
“Slecht…? Hoezo slecht?”
“Nou, die vent speelde hókkerig en stóterig,” briest hij.
Terwijl ik me afvraag wat dat precies inhoudt, windt hij zich verder op.
“Het was gewoonweg…schúnnig!” roept hij furieus.
“Ach, de man zal het niet beter kunnen,” sus ik.
“Dan motte ze ervoor zorge dat er een ánder komt,” schreeuwt hij verhit.
“Maar zoiets wordt toch altijd door vrijwilligers gedaan?” doe ik nog een poging.
“Ken me niet schele; dan mot die kluns wel prestére!” houdt hij voet bij stuk.
“En de dominee dan? Waar had die het over?”
“Geen idee, zodra hij Amen zegt, ben ik ’t alweer kwijt.”

bron: pixabay.com
Leuke vader heb jij Door!