Dochter (14) wil per se vandaag samen met mij naar het fitnesscentrum. Ik heb niet echt (a.k.a. echt geen) zin, maar goed, ik heb nu eenmaal een abonnement van twee jaar en zij een 10-rittenkaart (verjaardagscadeautje van vorig jaar), en zo eens in de maand moet ik inderdaad wel gaan om mijn geld er nog enigszins uit te halen. Sport moet. Ik maak me alvast zover klaar en dan begint het wachten op haar.
“Wanneer gaan we, mam?”
“Voor mijn part nu, schatje. Ik ben zover.”
“Oké! Maar ik heb nog wel een paar minuten nodig, hoor.”
Prima, ga ik nog even aan het werk. Haar minuten duren altijd meer dan lang.
Een goed uur later klinkt het weer: “Yo mam, wanneer gaan we?”
“Nou, IK kan elk moment weg. Dus als JIJ zover bent, meid.”
Dat was duidelijk het verkeerde antwoord. Want ze nu moet natuurlijk nog wel even haar mooiste sport-outfit aantrekken; style is belangrijk. Anytime, anywhere.
En oh nee, die haren kunnen echt niet. En die uitgroei! Goeie god. Eerst nog even haren verven. De whut? Haren verven?!? Maar ze heeft zich alweer in de badkamer verschanst.
Een uurtje later is ze klaar met het hele verfgebeuren, maar met halfnatte haren naar de fitness? No way! Dus ook nog snel (…) haren föhnen en stylen. Sporten zonder fatsoenlijk kapsel is immers godsonmogelijk.
“Bijna klaar! Ik moet nog even mijn nagels lakken, hoor!” klinkt het enthousiast. En lakken zonder tweede verstevigingslaag is totally not done. Dat weet zelfs een nagelslons als ik.
“Mam, waar is mijn Kangaroo sportbroek?” Oh-oh…
“Weet ik dat? In de was? Bij papa? Daar waar jij hem uitgetrokken hebt?”
In de was, klaarblijkelijk, aan haar keiharde wanhoopszucht in de kelder te horen. Een regelrechte sportramp! Met textielverfrisser bewerkt ze haar broek tot draagbare staat van dienst. Ik heb inmiddels de (gefakete) hoop al een beetje opgegeven dat we vandaag nog aan sporten toekomen. Nou ja, geeft niet. Ik heb toch zat andere dingen te doen.
Ineens staat ze naast de voordeur. “Mam, waar blijf je nou? Ik ben al klaar hoor!” klinkt het ongeduldig.
Ha ha, ‘al’ is goed, denk ik met een wrang mentaal lachje. Verdorie, ik zat net zo lekker in de flow. Moet ik alsnog. Maar goed, het wonder geschiedt nu echt: sportschool, here we come.
Dan de volgende shock: bij de aanmeldbalie blijkt haar 10-rittenkaart sinds twee dagen verlopen te zijn. Bedremmeld kijken we naar de baliemedewerkster. “Maar er stond nog wel 4 keer sporten op!” roep ik verongelijkt.
“U, of liever gezegd: zij, moet de kaart binnen een jaar opmaken. Als u het niet redt om tenminste één keer in de maand te gaan sporten, moet u niet zo’n kaart kopen.”
“Ja jemig, dat wist ik toen bij aanschaf toch nog niet… En ze wil juist nu zo graag nog een keer, kunt u niets doen?”
Dat moet ze toch echt even aan de baas op kantoor vragen.
Het gevraagde ‘momentje’ duurt wederom vele lange minuten. Langzaam rijst het vermoeden dat we vandaag niet meer zullen fitnessen. Maar dan komt de baliejuffrouw toch nog weer tevoorschijn uit de sportcatacomben. “Ik heb de kaart tot eind december verlengd, maar daarna is ie definitief ongeldig. Dan moet u maar een nieuwe kopen,” antwoordt ze, toch wel een beetje bits voor mijn gevoel.
Maar goed, het lijkt er daadwerkelijk op dat we vandaag alsnog zullen mogen sporten. Joepie. Laat ik nou helemaal niet van fitnessen houden. En nu moet ik ook nog dringend op zoek naar een nieuwe sport-ontwijkingstactiek. Want die, die “mijn dochter” heet, is inmiddels echt wel verlopen.