“Mam?” begin ik, als ze opneemt. Verder kom ik niet. Per direct komt het eruit. Als een moker die met loeiende snelheid een ei kapot mept, spatten de emoties uit mijn lichaam. Ik kan niets anders dan hyperventileren en het ondergaan. Ik huil met lange halen, ik schreeuw, ik gil, ik krijs. Panisch en totaal ongecontroleerd.
“Ik kom nu naar je toe,” is het enige dat ze zegt. Ze hangt op.

bron: pixabay.com
Niet veel later hoor ik de voordeur opengaan. Als mama de kamer in rent, heb ik de puf niet om op te staan. Het maakt haar niet uit; ze gooit zichzelf op de bank naast mij en grijpt mij in haar warme armen. Samen huilen we. Ik heel hard, zij een beetje. Snot slijmt op haar jas, tranen maken grote vlekken. Het deert haar niets. En dan, als ik een klein beetje gekalmeerd ben, vraagt ze het me: “Wat is er aan de hand?”
“Kanker mama, ik heb kanker.”
Nu huilt ze net zo hard mee. Twee snotterende hoopjes ellende op een schandalig dure design bank. Het kan verkeren. Als we nog enkel maar gortdroge gerstekorrels kunnen huilen, wordt het tijd om mijn moeder het hele verhaal te vertellen.
Ik begin met het moment dat ik een knobbeltje voelde. Een soort knikker, heel gek vond ik dat. En dat ik nog het idee van een cyste had, en best vrolijk mezelf liet onderzoeken door de huisarts. Ik maakte grapjes over wie de Grote Bonk mocht houden als het eruit gesneden werd, maar de arts stuurde me toch maar door naar het ziekenhuis.
Na de mammografie werden de gezichten van de artsen serieuzer. Een stukje weefsel werd onderzocht. De uitslag zou ik pas na twee weken te horen krijgen. En ik bleef het maar weglachen, totdat het ziekenhuis belde met het dringende verzoek meteen langs te komen. “Maar ik wilde niet dat je je zorgen zou maken, mama. Stel dat het toch vals alarm was…”

bron: pixabay.com
“Morgen de CT-scan. Dan kunnen ze zien of het goed- of kwaadaardig is en of het is uitgezaaid,” stoot ik uit, vlak voordat ik weer in een huilbui verzand.
“Ik ben daarbij. Al is het alleen maar om je weg te houden van die ranzige saucijzenbroodjes die ze daar serveren,” lacht mijn moeder, met rode ogen.
En samen gieren we de donkere demonen weg.