“Nee, ik kan u helaas geen hypotheek verstrekken,” klinkt het zeer beslist. Ik stribbel tegen met het argument dat mijn huidige huur, die ik al netjes 10 jaar betaal, veel hoger is, dan het maandelijkse bedrag aan hypotheek dat ik zou moeten gaan aflossen. Het blijkt echter niet om de hoogte van mijn inkomsten te gaan, maar om de vorm van mijn arbeidscontract. Want: heb je geen ‘langdurig stabiel’ inkomen (of haal je je inkomsten uit een van deze 9 bronnen), kun je naar een hypotheek fluiten. Het maakt niet uit hoe goed je liquiditeit is of hoe vermogend je bent; zonder vast werknemersinkomen geen lening. Lang leve de EU. Duizenden ZZP’ers met de handen in het haar.
Thuis wil ik teleurgesteld de nog geopende website van Funda sluiten, maar eerst scroll ik nog even gedachteloos langs de te koop aangeboden huizen in de buurt. Tot mijn grote verbazing zie ik ineens mijn oude atelier te koop staan. Voor bijna een miljoen.
Mijn atelier was gehuisvest in een nostalgisch jaren ’30 schoolgebouw, waar we destijds met een groepje jonge kunstacademiestudenten dagelijks kunst maakten. De gemeente had ons een ‘om-niet’-contract gegeven, op voorwaarde dat we zelf het gebouw zouden onderhouden.
Het was de plek waar we met weinig geld aan onze toekomstdromen werkten. Dromen, die zich pas veel later zouden uitbetalen. We waren nog jong dus onze portemonnee was niet gevuld met geld, maar enkel met ideeën en kostbare tijd.
Iedere kunstenaar werkte in zijn eigen lokaal. In het pand werden ooit de eerste stuntelige afleveringen van de jeugdserie Rembo en Rembo opgenomen. ‘Kindertelevisieprogramma’, jaja, u weet wel 😉
In hetzelfde gebouw zag, na een avondje stappen, de VPRO-animatieserie Purno de Purno in een melige bui het eerste paarse ochtendlicht.
Op zolder, tussen alle opgeslagen beeldhouwwerken en schilderijen, werkte ik met een beperkt budget aan een speelfilm (El Acto en Cuestión), die later op het filmfestival in Cannes met “Un Certain Regard” beloond zou worden. Geld voor een hotel hadden we niet, dus sliepen we in Cannes gewoon op een camping in een oud tentje.
Ons atelier-schoolgebouw was ook een plek waar relaties en onuitvoerbare kunstzinnige projecten sneuvelden. En af en toe brak er gewoon een ruit; Robin van Persie voetbalde als jongen vaak op ‘ons’ schoolplein.
Ondanks de memorabele en luidruchtige feesten, die er regelmatig werden gegeven, herinner ik mij het gebouw toch vooral als een plek van rust, bezinning en verbondenheid.
De ochtenden werden niet door de schoolbel, maar meestal door Anna’s heldere vioolspel ingeluid. Haar hondje Matisse huilde dan vreselijk vals met de klanken mee en danste op zijn achterpootjes provocerend uit de maat, als een ware hij een echte kunstenaar.
’s Avonds laat, nadat ik met slaperige traagheid mijn kwasten had uitgespoeld, liep ik soms even voor een praatje het aangrenzende lokaal van Herman binnen. Of liever, ik betrad de enorme kartonnen doos, die hij zelf in zijn atelier had gebouwd en zorgvuldig met meubels had ingericht.
Eenmaal per maand kwamen we met z’n allen bijeen om te vergaderen in de lerarenkamer. Toen hadden we nog de enorme luxe om te kunnen vergaderden over onbelangrijke zaken. Over welk merk goedkope koffie er voor de kantine zou worden gekocht. Of we het koffiezetapparaat zouden verschuiven. We sloten de vergadering dan altijd af met een rondvraag.
“Zullen we het gebouw kopen?’ stelde ik op een dag plompverloren voor. Meteen werd ik hartelijk uitgelachen.
“Alsof je het gebouw zomaar op ons boodschappenlijstje zou kunnen zetten, tussen de thee en de suikerklontjes? We zijn onbekende, arme kunstenaars! Hoe komen we ooit aan genoeg geld?”
“Gewoon, kleine beetjes maken al gauw een heleboel. We zijn toch z’n tienen? En we hebben tenslotte allemaal wel een of andere baan, waarmee we bijverdienen.” Ik werd een beetje meewarig aangekeken. De rondvraag werd gesloten.
Een paar jaar later later werd het gebouw, zonder dat wij daar van te voren op de hoogte waren gesteld, gekocht door de vriend van Anna. Gestoken in een met verf besmeurde overall, met ongekamde haren en een slim uitgedacht bedrijfsplan, dat hij vluchtig met potlood had uitgewerkt op een afgescheurd stuk tekenpapier, lukte het hem destijds wél om de bank te overtuigen. Zijn plan was om de hypotheek met de verhuur van de lokalen te financieren. Immers – zo onderbouwde hij zijn voornemen – verdienden de meeste kunstenaars, die nog steeds in het gebouw werkten, inmiddels voldoende om hem een redelijke huur te kunnen betalen.
Het was natuurlijk een slim, zakelijk plan. En een zakelijk plan vertoont doorgaans weinig empathie. De eerstvolgende vergadering overhandigde hij ons een acceptgiro met een fors bedrag aan huur, waarmee wij voortaan zijn hypotheek zouden betalen. Van het restant aan huuropbrengsten zou hij zichzelf een bescheiden salaris uitbetalen. Onze verontwaardiging was groot. Maar hij probeerde ons te sussen met het feit, dat wij waarschijnlijk als ZZP’ers nooit zelf een hypotheek hadden kunnen afsluiten.
Tijdens de rondvraag nam iedereen zonder protesteren de acceptgiro in ontvangst. Alleen zijn vriendin Anna deelde mee, dat ze het pand zou verlaten omdat ze de huur beslist niet zou kunnen betalen. Er viel een pijnlijke stilte. Onze verbondenheid was met geld verbroken. Matisse begeleidde de breuk met een licht, jankend geluid.