“Mama, ik maak me zorgen om mij…”
We komen net thuis. Het is half vijf in de namiddag en ik wil eigenlijk de kip in de oven donderen. In de auto was ze al stil en bedrukt, maar nu komt het probleem er blijkbaar uit. Ik kijk mijn veertienjarige puberdochter aan en zie meteen dat het ernstig is.
Eerst een kopje thee
“Kopje thee met pepernoten dan maar?”
Gretig, maar met de eerste tranen al in de ogen, stemt ze toe. Als we in onze dampende mokken blazen, vertelt ze wat ik niet horen wil.
“Mam, ik wil steeds weer voelen hoe het voelt als ik mezelf met een naald prik. Of in mijn bovenarm of achillespees snijd. Of in mijn polsen. Ik DOE dat natuurlijk niet, ik WIL het niet eens doen, maar toch denk ik er steeds aan. Ik wil weten hoe die pijn voelt. En ik kan die gedachten niet stoppen, niet sturen, niet kwijtraken. Ik vind het verschrikkelijk en ik word er gék van, van mezelf. Want ik wil die gedachten helemaal niet hebben en ik wíl dat ook helemaal niet voelen. Maar ze blijven maar komen… Soms zelfs op school, tijdens de les. En ik kan het niet onderdrukken…”
Zakdoekjes
De tranen druppelen op de tafel. Stil, maar vooral niet dwingend kijk ik haar aan. Mijn schrik verberg ik. Laat haar maar eerst praten.
“Ik weet niet meer wat ik met mezelf moet. Ik ben raar. Waaróm denk ik die dingen? Waarom wil ik zo graag weten hoe die pijn voelt? Waarom wil ik überhaupt pijn voelen?”
Inmiddels huilt ze tranen met tuiten. Ik reik zakdoekje na zakdoekje aan en dep mezelf ook maar een beetje bij. Het is verrekte pijnlijk om je dochter zo in de knoop te zien.
“Ik voel me zowat psychisch gestoord,” hikhuilt ze.
“Psychisch gestoord? Meiske toch! Echt niet. Ik ken maar weinig pubers die al zo volwassen, zo sociaal en zo verstandig zijn als jij. Niks gestoord. En ook niet raar. Ik denk echt dat dit alles met de puberteit te maken heeft. En dat het zeker niet abnormaal is. Het zijn die verrotte hormonen. Jij bent jezelf een beetje kwijt door alle emoties die door je heen razen.
Selbstfindung
Volgens mij noemen ze dat proces met een mooi woord “Selbstfindung”. Jezelf vinden. Leren wie je nu werkelijk bent. Persoonlijkheidsontwikkeling. Dát is wat ik denk. En daar horen dergelijke gedachten soms ook bij. Weten hoe JIJ voelt, door jezelf iets aan te doen. Maar als je van jezelf weet dat je ze niet uit gaat voeren, ben je al een heel eind op de goede weg. En jij weet dat.”
“Ja, dat weet ik wel, maar toch… Het is kut. Ik wil dit zó niet.”
“Je ontkomt er niet aan, lieverd… Jij bent aan het ontdekken wie jij gaat zijn, wie jij wílt zijn. In positieve én in negatieve zin,” vervolg ik mijn – ongeplande en onbewuste – psychoanalyse. “En dat voelt waarschijnlijk raar. Leeg zelfs. Ik herken het gevoel wel… Ik stelde me vroeger ook de meest vreemde dingen voor. Dat heet fantaseren, en daarin ben je gelukkig vrij. Het is een beetje als dromen: dan fantaseren je hersenen er ook op los om alles te verwerken. En daar heb je ook geen invloed op.”
Ze knikt. Dat is al heel wat.
Gaat het té goed?
“Daar komt ook nog eens bij dat veel vriendinnen van jou – deels heel zware – trauma’s hebben. Overleden ouders, mishandeling, niet functionerende pleeggezinnen, ik kan ze zo opsommen. Misschien gaat voor jouw gevoel bij jou wel alles té goed? Wácht je bijna op een pijnmoment bij jezelf? Je pap en ik zijn weliswaar gescheiden en dat is óók rot, maar met ons allemaal gaat het eigenlijk hartstikke goed.
We zijn happy en gezond, opa en oma zijn er nog, je hebt twee fijne thuizen en ouders waar je mee kunt én wilt praten. Jij bent mooi en intelligent, hebt een hoop vriendinnen en je hebt zelfs al een hele lieve vriend. En tóch voel je allerlei rare dingen die je niet kunt duiden, gevoelens die je onzeker maken, tegenstrijdigheden die je van jezelf misschien zelfs helemaal niet mág voelen, juist omdat alles zo goed is…”
Rubbertegelgeneratie
“Ik weet het niet, mam,” mompelt ze. “Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor de laatste keer écht lichamelijke pijn heb gehad. Ik heb nog nooit iets gebroken, heb me nog nooit gesneden of heel erg bezeerd.” Daar ben ik het niet mee eens; ik kan me die openliggende vingers van de papiersnijder, de gekneusde rug van die val van de kabelbaan en die stuiter op haar kop toen ze van haar fiets viel nog heel levendig herinneren. Maar dat ga ik haar niet aan herinneren. Niet nu.
“Weet je hoe jouw generatie soms ook wel genoemd wordt? De rubbertegelgeneratie.” Daar moet ze waarachtig een beetje om lachen. “Ja echt. Van die rubberen tegels onder alle speeltoestellen die koste wat kost moeten voorkomen dat kinderen zich pijn doen tijdens het spelen, omdat wij ouders jullie tegen alle pijn willen beschermen. Misschien heb ik jou teveel beschermd…” peins ik.
Negatieve fantasie
“Oké… dan kan ik nu dus met een gerust hart zeggen dat dit allemaal jóúw schuld is?”grinnikt ze.
“Ja hoor, mag je. Ik ben ook overmatig beschermend. Ik ben zelfs kampioen ‘de-verkeerde-kant-op-fantaseren’: als ik bijvoorbeeld iets langer niets hoor of iemand onverwacht niet bereikbaar is, denk ik altijd meteen het ergste en maak me subiet de grootste zorgen. Tot hartkloppingen aan toe. Dan stel ik me voor wat er allemaal voor ergs gebeurd kan zijn en wind ik me door mijn eigen stomme gedachten nóg meer op. En ik weet zelfs van mezelf dat ik dat doe en dat er waarschijnlijk helemaal niks aan de hand is, maar tóch doe ik het. En ik kan het ook niet stoppen. Dat is dus míjn idiote negatieve fantasie.”
“Maar het is niet alleen dat,” vervolgt ze. “Niet alles is goed. Jij bent zo vaak en veel aan het werk en soms zie ik je huilen, omdat je je zorgen maakt. En al die onderzoeken die je nu hebt gehad… dan maak ik mij weer zorgen om jou. Maar dat wil ik dan niet zeggen. En dan krijg ik die gedachten ook meteen weer.”
Ongeuite zorgen
Ik denk inderdaad dat dat ook een deel van de oorzaak kan zijn. Ze maakt zich zorgen om de mensen die ze lief heeft, net als ik. Maar diegenen (ik ook) zijn vaak zo met zichzelf bezig dat zij de zorgen van het kind in eerste instantie niet zien. Ze wil haar zorgen om mij kunnen uiten, maar dat doet ze niet omdat ze mij niet nóg meer wil belasten.
Het is dus geen gebrek aan aandacht (integendeel; ze krijgt zát aandacht), maar meer een gebrek aan het kunnen uiten van de eigen zorgen. En dat uit zich dan mogelijk in dit soort automutilatiegedachten. Veel, heel veel pubers hebben die. En velen voeren ze ook uit… Iedereen maakt zich zorgen om iedereen, maar niemand zegt iets. En dat resulteert in dergelijke psychische penarie.
Ze kruipt in mijn armen en huilt met lange halen.
Ik doe maar even mee. Meer zakdoekjes.
Psych to the rescue?
“Lieffie, als je wilt, kan ik wel een afspraak voor je proberen te maken bij een psycholoog? Misschien vind je het toch fijn om met iemand anders, een buitenstaander die er verstand van heeft, te praten?” Ik kan me levendig voorstellen dat het lastig is om het hier met je eigen moeder over te hebben. Met de puberteit komen immers niet alleen de emotie-tsunami’s en de rare fantasieën, maar ook de schaamte.
“Psycholoog? Nee, zeg. Jij bent psycholoog zat voor mij. Ik praat echt véél liever met jou.”
Inwendig gloei en groei ik een beetje. Het is toch best een compliment om dat van je puberdochter te horen.
“Heb je er überhaupt al met iemand anders over gepraat dan?”
“Nee, alleen met jou, nu. Voor ’t eerst.” Ze snottert weer een zakdoekje vol.
“Ik denk dat het ook een heel goed idee is als je het er eens met A. [dat is haar beste vriendin] over hebt. Dat is een verstandige meid. Een nadenker. En misschien herkent ze het wel?”
Dat vindt ze een acceptabel plan. “En je weet het, hè? Als er iets is, mag je altijd bij mij op schoot kruipen.” Voor ik het weet zit ze precies daar. Op mijn schoot. Armen om mijn nek. Huilen. Nog meer huilen.
Tweede puberteit
Langzaam bedaart ze. “Mam, ik moet nu echt S. [haar vriendje van 17] bellen. Hij maakt zich nu weer zorgen om mij, omdat ik maar niet op zijn whatsappjes antwoord…” Hah, dát gevoel ken ik ook.
Met enige tegenzin laat ik haar los. Ik heb er nu wel weer wat meer vertrouwen in dat dit weer goed komt. En daar zal ik zelf ook aan moeten bijdragen.
Even later hoor ik door de dichte kamerdeur heen hoe ze samen praten. Ik mag niet luisteren, maar doe het toch. Ik hoor hoe haar begripvolle, nieuwe lief haar uitlegt dat ze echt niet abnormaal is, dat hij dat soort gevoelens ook wel eens heeft, maar dat het nu steeds minder wordt. ‘Omdat hij steeds meer tevreden is met wie hij is.’ En dat is precies wat ik bedoel met jezelf vinden.
Wat een geweldig vriendje heeft ze gevonden. Houden, die knul! En wat een geweldige dochter heb ik. Het liefst zou ik haar gewoon op schoot houden. Maar ook ik worstel met mijn tweede puberteit [overgang} en die heeft alles te maken met loslaten en vertrouwen hebben. Hoe moeilijk ook.