De nieuwe werkster bevalt hem niet. Niet omdat ze niet goed poetst, maar omdat ze niet goed praat; de conversatie beperkt zich tot praktische zaken, zoals het op orde brengen van zijn enigszins verslonsde huishouden. En die propere praat zint hem in het geheel niet. Het moet bij voorkeur gaan over de oorlog, de gloriedagen tijdens zijn werkzame leven en over de zuster met de gemene kuiten, waar hij gloeiend de pest aan heeft.
“Dat wijf is me ook vééls te duur; ik stop ermee!” koert hij ontevreden.
Nee, de vorige, dát was pas een fijne meid. Maar die is helaas ziek geworden; overspannen geraakt. Hij haalt z’n schouders erbij op. Weet ik wat dat is?
“Als je te lang te hard werkt, kan dat weleens gebeuren,” leg ik braaf uit.
Onzin! Hij heeft immers van zijn 12e tot zijn 85e keihard gewerkt? Nou dan!
Aan de staat van z’n woning was duidelijk te zien, dat de voormalige poetsvrouw de tijd grotendeels doorbracht met het verplicht doch opgewekt aanhoren van zijn verhalen uit de oude doos. Na 2 uur was zij dan 30 euro en een doos bonbons rijker, hij zielsgelukkig en het huis nog steeds niet erg schoon.
Voorts verneem ik dat hij dringend geld nodig heeft, maar dat hij die vervloekte 4 cijfertjes kwijt is.
“Je pincode bedoel je…?”
“Nee, die weet ik wel! Ik hepput over die 4 cijfertjes…,” bluft hij.
Tot voor ‘het verlies’ haalde hij om de zoveel tijd 500 euro uit de geldautomaat, omdat hij te allen tijde contant geld in huis wenst te hebben. Daar betaalt hij dan de zwarte werkster mee en zijn dolle dorst bij de Gall en Gall. Bij de Jumbo en elders wordt gepind, want voor de aldaar gedane boodschappen hoeft hij zich immers niet te schamen.
Of zelf geld halen nu wel zo handig is? Hoezo? Waarom niet? Denk ik dan dat er wat kan gebeuren? Ja? Maar hij gaat niet zomaar op pad, hoor. Hij heeft een wapen.
“Een wat…?”
Op beverige beige kousenvoeten sjokt hij naar de slaapkamer om me iets te laten zien. Een iets dat zich kennelijk in z’n netjes opgemaakte eenpersoonsbed bevindt. Op het hoofdkussen ligt een vers luierbroekje maat XL, startklaar voor de nacht. Eronder ligt zowaar een zwart rubberen wapenstok.
“Wat ik daarmee doe? Wat denk ie? Daarmee sla ik ze helemaal naar de Filistijne…,” roept hij, verbazingwekkend bloeddorstig. Geloof ik hem niet? Kijk! De knuppel stopt hij dan in zijn linkermouw, zodat hij ‘m met z’n rechterhand in één vloeiende beweging kan pakken. Zo!
Tijdens de demonstratie verliest hij bijkans zijn evenwicht. “Potverju…!” Maar dat komt uiteraard omdat z’n sokken te glad zijn. Nee, hij heeft het ding nog nooit nodig gehad. Ik hoor geen “helaas”.
“Maar de eerste de beste, die me te na denk te kenne komme, zal et wete…”
Tja, in betere tijden heeft hij tijdens een rit met het openbaar vervoer een drietal opgeschoten jongens met een paraplu bewerkt. Waarom? Ze bestonden het om onderuit gezakt met hun, ongetwijfeld vieze, schoenen op de stoelen te zitten.
En “het geteisem” negeerde bij herhaling het verzoek van de buschauffeur om dit gedrag achterwege te laten. Daarom!
“Want wie niet hore wil, die mot maar voele…!” oreert hij.
Ze zaten heel snel netjes rechtop.
Het contrast. Van fier huppelend naar ferm druppelend.
Held op sokken.

bron: pixabay.com