
bron: pixabay.com
Simon, de taxichauffeur die ons naar het vliegveld brengt voor onze vlucht naar Jakarta, Indonesië, draait zich om naar de achterbank en doet zijn groene mondkapje een beetje naar beneden om zich verstaanbaar te maken.
“You have mask?”
“Err… no?”
“Sorry ya?!”
Gecanceld leven
Nog voordat wij ons kunnen afvragen, waar hij zich nou precies voor excuseert, pakt hij al een spuitbus met god-weet-wat en begint ons en het interieur van zijn auto met de inhoud ervan te bewerken. Terwijl mijn zoon zijn adem inhoudt en rood aanloopt en ik mijn kuchende dochter probeer te kalmeren, mopper ik hem toe: “Moet dat nou?!”
De rit naar het vliegveld verloopt in een beladen stilte. Maleisië is in de ban van Het Virus. De stand tot vandaag: 28 bekende ziektegevallen.

bron: pixabay.com
Onze vlucht naar Jakarta is gecanceld, weet de vriendelijke mevrouw aan de incheckbalie ons te vertellen. Het waarom kan ik makkelijk raden. Niet alleen de vlucht is gecanceld; het hele alledaagse leven is dat op dit moment. Het is duidelijk te merken aan het aantal passagiers op het vliegveld: veel, véél minder dan normaal. Er zijn te weinig passagiers en daarom worden twee vluchten samengevoegd. Gelukkig is er een uur later nog een vlucht die richting Indonesië vertrekt.
Mondkapjes? Flauwekul!
Ik behoor tot de groep fatalisten die menen dat het dragen van mondkapjes geen enkele zin heeft. Het mondkapje biedt geen bescherming tegen welk virus dan ook. Het dragen ervan heeft alleen zin als je zelf ziek bent en zo aardig wilt zijn om je medemens te behoeden voor overdracht van ziekteverwekkers.
Onze medepassagiers denken daar duidelijk anders over. Zo’n 80% van hen draagt bescherming voor het aangezicht. Of zouden ze allemaal verkouden zijn? Ook de passagier die in de stoelenrij voor ons plaatsneemt, behoort niet tot mijn groep van doemdenkers. Ze is vrouwelijk, en eentje van het ergste soort, vermoed ik.

bron: pixabay.com
Geboeid kijk ik naar haar verschijning. Niet alleen vallen mij haar lange, veelkleurige nagels op, maar ook haar verwoede poetsactie met een nat doekje wekt mijn interesse. De stoelleuningen, het zitvlak, niets ontkomt aan haar poetswoede. Niet alleen haar eigen stoel, maar ook de nog onbezette stoel van haar toekomstige buurman/-vrouw krijgt nu een beurt.
Roodkapje? Driekapje!
En dan zie ik ineens dat zij niet één, niet twee, maar wel drie mondkapjes draagt: eerst een witte, daarover een groene van het ziekenhuissoort en tot slot een zwart kapje van stof. Ik moet mij bedwingen om niet keihard in lachen uit te barsten.
Ineens ligt haar schoonmaakdoekje op de grond, achter haar stoel en vlak voor mijn voeten.
“Iieeeh!”
Een schrille kreet ontsnapt vanachter de drie mondkapjes. Gefascineerd staar ik naar het witte doekje op de grond, waarop nu alle virussen van de wereld een feestje aan het bouwen zijn. Ze verwacht toch niet dat ik…?
Excuse me?
Ze verwacht het wel. Ik hoor een hoge, van de zenuwen dichtgeknepen piepstem. “Ekskoes mie, maai wèh-ie?” Ik neem aan dat ze ‘wettie’ bedoelt. Met een trillende regenboognagel wijst ze naar de grond, om haar woorden kracht bij te zetten. Wellicht realiseert zij zich niet dat haar mondkapjes elke vorm van verstaanbare communicatie onmogelijk maken. Ik vermoed echter dat haar kreten geen uitnodiging voor haar verjaardagsfeest bevatten.
Amerikaans. Dat moet bijna wel. Dat volk gaat snel over de rooie, zodra ze zich buiten hun muren begeven. De verwilderde blik in haar nerveuze ogen spreekt boekdelen. Altijd hulpvaardig voor anderen (stom!), buig ik voorover om het doekje op te rapen. Getver. Met de nagels van mijn wijsvinger en duim slaag ik erin het ongetwijfeld van virussen doordrenkte doekje op te pakken en over de stoel heen in haar richting te gooien.
Not funny!
Handig vangt ze het op (krijg nou wat, ze draagt handschoenen!) en zonder verder woorden aan mij vuil te maken, sprayt en poetst ze driftig door. Als ze vervolgens het vliegtuigraampje onder handen neemt, kan ik mijn opborrelende lachbui niet meer tegenhouden.

bron: pixabay.com
Terwijl de tranen over mijn wangen biggelen, draait de dame zich om en zegt: “Oe think tis is unny?”
Dan verslik ik me in mijn speeksel. Mijn keel begint op te zwellen. Mijn ogen tranen. Ik voel mijn temperatuur stijgen. Krampachtig probeer ik door op te staan (strekken!) de virale ramp nog tegen te houden. Draaierig kijk ik haar over de hoofdsteun van haar stoel aan.
Ik zie de paniek en de horror groeien in haar boven de drie mondkapjes uitpuilende ogen. En dan is alles te laat: de uitbarsting is daar. Ik stort een hoestbui van bijbels formaat uit over haar hoofd. Als door de bliksem getroffen blikken alle mondkapjes in het vliegtuig vol woede en verachting in mijn richting.
Not funny. Not funny at all.
Hahahaha, stel je voor
Het is dit keer eens niet uit mn duim gezogen; WAAR gebeurd!