Moeten we niet alvast iets van zolder afhalen?” vroeg vriend het weekend voor we weggingen. “Nee joh!” riep ik, geheel overtuigd dat ik het allemaal wel zou gaan redden. “Ik ben een dag voor we weggaan al vrij, dan ga ik pak ik de boel wel in.”
Ik word zenuwachtig als ik overal door het hele huis spullen zie liggen die mee moeten op vakantie. Ik pak daarom het liefst alles pas één dag voor we weggaan in. Als het effe kan in een uurtje tijd. Zodat het direct in de auto gepropt kan worden.
Maar die ene dag voor vertrek krijg ik toch wel een beetje spijt. Ik kom aan alle kanten tijd te kort en mijn to-do-lijstjes lijken eindeloos. En dat terwijl ik toch echt wel extra vroeg ben opgestaan. Uiteindelijk zitten we nog voor het geplande tijdstip bepakt en bezakt in de auto, onderweg naar Oostenrijk voor een week wintersporten met familie. Even weg van alle hysterie en virusgekte.
Helaas krijg ik op het moment dat de vakantiepret werkelijk van start gaat, altijd bij voorbaat al last van heimwee. En vooral ook van een mega schuldgevoel. Waarom wil ik nou ineens zo nodig weg?! Nu moet ik mijn beesten een hele week achterlaten. Goed, ze blijven in hun eigen vertrouwde omgeving met de vaste oppas, dat dan weer wel. Maar toch… Het voelt alsof je als moeder je kind voor het eerst naar de crèche brengt. Schuldgevoel, twijfel én een miljoen ‘stel dats’. Maar vooral een hoop angst dat ik er niet goed aan doe. Wat onzin is natuurlijk. Ik kan er niks aan doen.
Dat verrotte gevoel neemt bezit van mij zodra ik de deur achter mij dichttrek. Met iedere kilometer die we verder van huis verwijderd zijn, voel ik mij ellendiger. Tot we een uur of drie onderweg zijn. Dan ebt het langzaam weg. De muziek gaat harder en we zingen iedere noot lekker vals mee. Ein-de-lijk komt het vakantiegevoel een beetje terug.
Ieder jaar neem ik mij plechtig voor om onderweg even te slapen. Zodat ik de negen uur durende nachtreis fris en fruitig doorsta. En ieder jaar gaat dit idee in rook op. Nog niet één keer is het gelukt. Hoewel mijn vriend het helemáál niet erg vindt dat ik in de auto mijn ogen (en daarmee ook mijn mond) dicht doe, zit ik ieder jaar solidair naast hem uit het raam te staren. Geheel gehypnotiseerd door de donkere leegte voor mij.
Als je Nederland uit rijdt, is het alsof je een “wormhole” in wordt gezogen. De wegen zijn compleet donker. Dat maakt het autorijden een stúk vermoeiender. En dan zit ik nog niet eens achter het stuur! Zoon daarentegen ligt na een uur al te knorren en wordt pas wakker als we de grens bij Oostenrijk over zijn. Lucky him!
Na een nacht rijden komen we rond zeven uur aan bij het hotel. We zijn de drempel nog niet over of we worden al vriendelijk begroet door het personeel. Of we al trek hebben in het ontbijt? Daar zeggen we natuurlijk geen nee tegen!
Onder het genot van een verse bak koffie en een broodje, dat nóg lekkerder smaakt wanneer je heel de nacht wakker bent geweest, wordt de reis met de andere familieleden besproken. Nu is het wachten tot we de sleutel van de kamer krijgen. Zodat we alles wat we eerder zorgvuldig hebben ingepakt, kunnen uitpakken.
Daarna kunnen we de skipassen regelen, boodschappen doen voor de après-ski en de boards en ski’s wegbrengen naar de lockers bij de piste. De vermoeidheid is weliswaar nog ruimschoots aanwezig, maar valt volledig in het niet bij het enthousiasme dat ik voel, zodra ik naar buiten kijk en de besneeuwde bergtoppen zie. Het doel was de reis méér dan waard.