Als kind ging ik na schooltijd altijd even bij mijn opa en oma langs, die vlak naast ons woonden. Mijn grootvader speelde dan een paar kinderliedjes op zijn piano en hij las mij voor uit de Donald Duck. Soms knutselde ik wat aan tafel samen met mijn oma. Maar nog veel liever luisterde ik naar hun eigen verhalen over de Tweede Wereldoorlog.
Ze waren jong, verliefd en nog niet zo heel lang getrouwd toen de oorlog uitbrak. Al snel werden ze van elkaar gescheiden. Mijn opa werd verplicht te werk gesteld in Duitsland, mijn oma trok noodgedwongen in bij haar schoonouders. Ze was hoogzwanger en kon ieder moment bevallen.
Door honger en vrieskou raakte het leven in Rotterdam tegen het einde van 1944 steeds meer ontwricht. Bij gebrek aan brandstof waren Rotterdammers voortdurend op zoek naar brandbare materialen. Iedere dag zocht mijn oma tussen de spoorrails naar kolen, die per ongeluk van de wagons waren gevallen. Omdat ze vanwege haar zwangerschap niet gemakkelijk kon bukken, vulden andere kolen rapende vrouwen altijd eerst háár mand, voordat ze hun eigen mand vulden.
Op een avond, net nadat de avondklok was ingegaan en er niemand meer naar buiten mocht, kreeg ze haar eerste weeën. Schoonvader sloop ondanks het straatverbod, toch naar de huisarts en wist hem over te halen om te komen helpen tijdens de bevalling. Stiekem loodste hij de huisarts mee over straat.
Als kind luisterde ik ademloos. Deze verhalen vond ik veel indrukwekkender en boeiender dan een complete jaargang van de Donald Duck.
In het aardedonker beviel mijn oma van haar zoon. Alle ramen waren geblindeerd. De lichten in de stad mochten niet zichtbaar zijn om te voorkomen dat de vijand vanuit de lucht Rotterdam gemakkelijk zou kunnen situeren. Haar zoon zag het daglicht zonder daadwerkelijk het daglicht te kunnen zien.
Iedere avond, voordat het avondeten op de borden werd geschept, werd het schaarse voedsel altijd keurig gewogen om in gelijke porties te kunnen worden verdeeld. Haar schoonvader, die voorheen altijd wel voor twee kon eten, stond vaak zijn gedeelte aan haar af zodat ze de kans kreeg om weer wat aan te sterken. Het inmiddels afgekoelde eten smaakte altijd naar meer.
Ze miste hem. Ze wist niet precies waar hij was of hoe het met hem ging. Ze haalde hem mentaal dichterbij door hun pasgeboren zoon dezelfde voornaam te geven. Iedere maand ontving ze van hem een meegesmokkelde brief, waarin hij vooral hetgeen verzweeg wat hij om zich heen zag gebeuren, verhalen en gruwelijkheden die haar daglicht niet zouden kunnen verdragen.
Maar op een gegeven moment ontving ze niets meer. Geduldig wachtte ze een jaar op enig teken van leven. Een jaar wachten is lang, maar ze troostte zich met het vooruitzicht op een huwelijk, dat, zoals later zou blijken, nog 65 jaar zou gaan duren.
Gisteren stuurde een vriendin per whatsapp het volgende bericht door:
“Your grandparents were asked to go to war. You are being asked to sit on a couch. You can do this.”
Ineens bedacht ik me dat er een kans bestaat dat ik later mijn kleinkinderen verhalen over de Coronacrisis zou vertellen. Hoe ik dan met trots zou vertellen over de mensen die tijdens de virusuitbraak in de zorg hadden gewerkt. Mensen, die met gevaar voor eigen leven dag en nacht klaarstonden om het leven van anderen te redden. Of over de verbondenheid tussen mensen die vanaf hun balkon gezamenlijk muziek maakten. Over het grootschalige georganiseerde applaus voor onze heldhaftige zorgverleners.
Maar er is ook een gedeelte dat ik misschien maar beter zou kunnen verzwijgen. Dat de levensmiddelen niet eerlijk konden worden verdeeld, omdat ze schaamteloos werden weggekaapt door de mensen die hamsterden.
Dat er lange wachtrijen stonden. Niet voor voedseldistributie, maar voor de coffeeshop. Dat sommigen zich helemaal niet aan de landelijke maatregelen hielden, cafés bleven bezoeken en daardoor misschien onnodig anderen hadden besmet. En dat er zelfs mensen waren geweest, die hun eigen oorlogen voerden om een doodgewoon pak wc-papier.
So sit on your couch. Don’t go to war. YOU don’t have to.