Afgelopen vrijdag heb ik het mezelf aangedaan, dat nieuwe boodschappen doen anno 2020. Ik moet er wel bijvertellen dat ik mijn ervaringen op Oostenrijks grondgebied opgedaan heb; een Europese landstreek waar het officieel sinds woensdag 1 april (geen grap) verplicht is om een ‘neus-mond-protectie’ te dragen als je een supermarkt in wilt.
Bij de ingang staan twee ‘corona-bewakers’ met een enorme lading simpele mondkapjes. Die reiken zij met een tang aan. De mensen die geen zelf meegebrachte protectie hebben, moeten er zo eentje opzetten. Maar in principe is alles toegestaan: sjaals en doeken die mond en neus bedekken, zelfgemaakte dingen, een bivakmuts… You name it. Als neus en mond maar bedekt zijn, zodat je je eigen ademsoep niet in ’t rond slingert.
Over de effectiviteit van deze maatregel wil ik het nu niet (meer) hebben; verplicht is verplicht. Dus we doen het maar, brave burgers als we zijn. Vanaf een afstandje roepvraag ik aan de corona-bewaker of mijn eigens meegebrachte stofkapje – met kusje erop, want die met draculatandenafbeelding vond ik toch wat te… – afdoende is. “Joa, paaassst!” brult hij terug. Dat is Oostenrijks voor “Yo, ding is prima in orde.” Fijn als je carnavals- c.q. halloweenuitrusting tóch nog een keer van pas komt.
Ik huppel naar binnen. Een rare gewaarwording. Waar het voorheen superrustig was – mensen blijkbaar te bang om nog buiten te komen – is het nu ineens weer bomvol in de supermarkt. En iedereen heeft een mondkapje op. Geen neus of mond te zien. Behalve die van twee snotneuzerige jongetjes die lekker rondrennen tussen de mensen. Geen kapjes op. Een aantal mensen staat zwaar afkeurend te kijken. De vader van de twee merkt er niks van en kletst uitgebreid midden in het gangpad met een bekende. “Poeh, wat een rotdingen, even af hoor,” hoor ik hem luid en duidelijk zeggen, om vervolgens geanimeerd verder te kletsen met zijn kennis. Die doet zo onopvallend mogelijk toch maar even een stapje achteruit.
Ik vind er het mijne van; als we dit allemaal al moeten doen en zo’n oetlul lapt het aan zijn laars met zijn rondrausende kinderen op sleeptouw (die niet eens mee hadden gemogen; hoe ze gedrieën binnen zijn gekomen, geen idee), dan helpt die hele maatregel zeker geen bal. Het zal. Gewiekst omzeil en ontwijk ik het zootje ongeregeld en doe mijn verdere boodschappen. Een blik op andere karren leert mij dat bier van overlevingsbelang is. Heeft iemand misschien terloops gezegd dat dat helpt tegen corona? De kratten zijn niet aan te slepen. Bier is blijkbaar het nieuwe toiletpapier.
Ademen is trouwens best zwaar met zo’n protectieding voor je bakkes. Daarnaast beslaat mijn bril steeds als ik ‘m stevig opzet. Bij gebrek aan zicht door beslagen glas plaats ik mijn tweede paar ogen maar iets verder voorop mijn neus. Maar daar zit helaas al het kapje. En zo roetsjt ie steeds van mijn neus af. Eén keer weet ik ‘m zelfs nog maar ternauwernood op te vangen. Niet fijn. Maar wat moet, dat moet.
Ik merk wel dat het veel gehoorde mondkapjes-tegenargument klopt; mensen wanen zich met zo’n ding op duidelijk veiliger. Dat met die 1,5 meter afstand is ineens niet meer zo belangrijk, want “ik heb toch een kapje op?” Ik probeer op alle mogelijke manieren afstand te bewaren, maar velen denken blijkbaar dat dat nu ineens niet meer hoeft. Ik heb dan toch echt liever afstand in plaats van kapjes…
In de rij voor de kassa (nou ja, ergens dertig meter voor de kassa) is het ook spannend. Mensen frummelen aan hun irriterende mondkapjes (mag niet!). Anderen houden ze zelfs even omhoog om wat adem te happen (mag niet!). Voor mij staan twee miepen van een jaar of veertig, schat ik, met een kar vol mini-flesjes Jägermeister. Is dat een alternatief voor bier? Nou ja, ik lust beide niet.
Dan pakt miep 1 twee flesjes, geeft er eentje aan miep 2, zet haar kapje op haar voorhoofd, en roept “Proost!”. Ik weet niet wat ik zie. Miep 2, met kapje onder de kin, proost terug en in één teug drinken ze hun flesjes leeg. Ik weet niet wat ik zie; mijn mond valt open van verbazing (braaf achter mijn lapjeskapje, dus niemand ziet het). De blikken van de omstanders spreken eveneens boekdelen: die trienen moeten zo snel mogelijk coronadood.
Rare lui heb je overal. En sommige mensen moet je niet eens willen snappen. Daarvan kun je alleen maar hopen dat ze ooit met hun stommiteiten kappen. Ik keer hen voor nu maar mijn kusje-kapje toe. En voor de volgende boodschappentour schilder ik er aan de rechterkant een traantje bij.
Lieve deugd, een wonder dat nog niet iedereen besmet is, maar misschien is dat wel al zo en weten we het niet wegens niet getest
Valt mee hoor. Dit waren blijkbaar een paar uitzonderingen. Vandaag ook weer in de supermarkt geweest; alleen maar voorbeeldige, voorzichtige, afstand houdende mensen. Het grootste deel van de bevolking hier in Oostenrijk (men had ’t over 99%) houdt zich heel goed aan alle maatregelen en voorschriften. De cijfers zijn dan ook heugelijk. Gaat goed 😉