Vorige week, rond een uurtje of 23.15u, zaten Johannes (mijn vriend) en ik op de bank wat te kletsen toen er licht van een zaklantaarn in de hoek van onze tuin flitste. Tegen de gevel, over de grond… duidelijk iets aan het zoeken of te inspecteren.
Met een hoog ‘what the fuck!?’ gehalte schoten we van de bank. Temeer omdat we vanuit ons huis doorgaans niet bepaald goed kunnen zien wat er in dat donkere deel van de tuin dat achter onze schuur ligt, precies plaatsvindt. Een seconde lang dacht ik aan inbrekers. Maar tegen de tijd dat we bij de achterdeur waren, werd het inmiddels aanhoudende geschijn wel erg onnozel voor gasten die niet al te veel op willen vallen op de – voor dit soort activiteiten – nog relatief vroege avond. Misschien waren de buren iets kwijt?
Eenmaal in de tuin zagen we een man met kop en schouders boven onze schutting uitsteken. Met een vanzelfsprekende houding ging hij onverstoorbaar door met schijnen in onze tuin.
Ik zei iets heldhaftigs als: ‘Euh…hallo?’
Gevoelsmatig duurde het nog even voordat het licht van de zaklamp net een stukje meepakte van zijn jas en ik de gele kenmerken kon zien op z’n bovenarm: politie. Blijkbaar was onze lege tuin zo spannend dat hij wat laat op mij reageerde. Dus ik bleef maar geamuseerd kijken naar zijn zaklamp-schijn-bezigheden, die hij vrij lang uitvoerde, precies in het deel van ons nogal verstop-loze hoek van de tuin. Wat de beste man in godsnaam na al dat schijnen nog dacht te gaan vinden, zal ik nooit weten, maar intrigerend vond ik het dan weer wel.
Vooral omdat hij mij vroeg of ik ook een knal had gehoord. Die had ik gehoord, ja. Een flinke vuurwerkbom was er verderop afgestoken en ik had ook gezien wie dat moet zijn geweest: een of ander opgeschoten joch op een barrel van een brommer met een gat in z’n uitlaat. Althans dat laatste was mijn aanname, die had ik voor het gemak gemaakt vanwege het feit dat hij verderop in de straat kort even stilstond en zijn brommer met een lekker “verfijnd” volume, waar een vals klinkende, schorre quad nog jaloers op zou worden, stationair liet draaien. Om verschillende redenen begreep ik de relatie met dit opgeschoten joch en de hoge fascinatie voor onze tuin niet helemaal.
Inmiddels rook de agent blijkbaar ook de wietlucht die ik kort daarvoor ook al signaleerde, wat onherroepelijk bij onze wel vaker blowende buurman vandaan kwam. De agent vroeg me of ik had zitten blowen in de tuin. We stonden onderhand al een aantal minuten met elkaar te praten, zonder dat ik wat in mijn handen had, dus wat dacht hij zelf?
‘Nee’ zei ik. Mijn ‘nee’ was ondermaats blijkbaar. Wellicht had mijn inmiddels zichtbare en enigszins hoorbare vermakelijke toon, vanwege deze aparte samenloop, er ook iets mee te maken. Intussen werd de wietlucht zo erg, dat het héél moeilijk te ontkennen viel dat we nu volledig middenin een enorme rookwalm stonden. Maar de agent hield zijn neus nog eens wat hoger in de lucht, rook nog eens en zei: ‘Weet je het zeker??’
De situatie werd steeds grappiger en ik gniffelde nu hardop: ‘Ja, nog steeds’.
‘Maar waar komt dit dan wel vandaan?’ mompelde de agent vertwijfeld.
Zover ik weet is blowen in de tuin niet strafbaar, maar helemaal zeker weten doe ik het dan weer niet.
Ik was niet van plan om het risico te nemen mijn buurman te verraden voor enkel het roken van een jointje en daarom bleef ik wat vaag: ‘Oh, dat is verderop’.
‘Ja, maar wáár dan?’
‘Ergens in een van de tuinen. Gebeurt wel vaker hoor,’ grijnsde ik.
Nog steeds midden in de walm staande, vroeg hij me of ik weet had van een wietkwekerij hier in de straat. Inmiddels had ik het echt bijna niet meer. Van het kaliber: alsof iemand in de buurt met het raam open een pornofilm aan heeft staan en de agent mij om die reden vraagt of ik net seks heb gehad en of ik weet heb van een gangbang-club in de straat…
Ik verzekerde hem dat de kans zéér klein is dat zich hier ergens een wietkwekerij bevond, maar dat hij altijd nog terug kon komen in de winter om de daken te inspecteren, zo zei ik er grappend achteraan.
Hij gooide zijn neus nog eens de lucht in en concludeerde zelf nu ook: het was rook van een joint. We wensten elkaar een prettige avond en met een glimlach liep ik naar binnen, waarbij ik nog net ‘bedankt, buurvrouw’ hoorde, van de buurman die blijkbaar wel alles had gehoord.
Mocht je je nog afvragen waar Johannes, die tegelijk met mij de tuin in liep, is gebleven in dit verhaal? Hij ontdekte als eerste dat de achterdeur niet heel goed dicht had gezeten, toen er twee hele blije katjes de tuin door hobbelden. Voordat we ze de hele nacht kwijt zouden zijn, was Johannes achter ze aan gegaan. Als in een slapstick, gepaard met hysterische geluidjes waar ze op zouden kunnen reageren, het brokjes offensief én bijbehorende achteraan-ren-acties door de tuin – inclusief struikelpartijen – was het hem gelukt.
Gewoon álles in dit verhaal was zo’n welkome onderbreking na de voorbije, zo veel minder levendige Corona-maanden…
We hebben vást een onuitwisbaar verfijnde indruk achtergelaten. Ja, ‘mind-blowing’ dekt de lading wel.

bron: pexels.com
Ik heb ernstig gelachen,
DANK
Heel leuk om te horen! Dankjewel!