Altijd ben ik meer dan trots geweest op het feit dat ik niet snurk. Gewoon niet. Als ik diep slaap en je wilt weten of ik nog leef, moet je met je oor vlak boven mijn mond zweven om mijn adem te horen (of te voelen).
Heel veel mensen snurken. Ik niet. Echt niet!
Ik heb al sinds jaar en dag een heel geinig autobiografisch (?) stripboekje van Cathy Guisewite op de wc liggen. Gaat onder andere over snurken in combinatie met haar vrouwelijkheid: “Ik ben vrouw. Hoor mij snurken” (“snore” in plaats van “roar”). Totáál geen herkenning natuurlijk, daarom nog lachwekkender.
Want anderen snurken. Ik niet. Punt.

Bron: pixabay.com
Mijn vader is de oppersnurker aller snurkers. Als hij ligt te tukken, worden er hele bossen geveld. Soms houdt hij zelfs ongewild zijn adem in, om vervolgens het geleden luchtverlies met een knetterend gerochel weer in te halen.
Mijn wereldbeeld bestond dan ook voor een deel uit het feit dat mannen snurken en vrouwen niet. Jonge vrouwen niet, althans. Ik kén natuurlijk wel vrouwen die snoeihard snurk(t)en. Mijn wijlen oma, bijvoorbeeld. Zij ronkte wat af tijdens haar dagelijkse middagdutje op de canapé. Opa was er niets bij.
Maar mijn moeder was tot nu toe eigenlijk altijd de stilte en de rust zelve tijdens het slapen: ze was er zo eentje als ik. Met de nadruk op was. Kennelijk veranderen die dingen uiteindelijk toch, want nu gromt ze erop los. Mijn pa wordt echter nooit wakker van haar, omdat hij zelf nog véél drukker bezig is.
De mannen in wiens buurt ik wel eens geslapen heb – en dan bedoel ik niet alleen de echte ‘bedpartners’, maar bijvoorbeeld ook mannen die op dezelfde kamer in het ziekenhuis of in dezelfde krappe slaapcoupé van de trein lagen en mannelijke medestudenten op slaapzaal tijdens ontgroeningskamp – waren ook al niet veel beter. Vooral als ze vooraf flink gepimpeld hadden. En ik kan je vertellen: het is uitermate frustrerend om wakker te liggen van iemand die zelf prinsheerlijk ligt te slapen. Oordoppen to the rescue. Maar ja, met oordoppen in hoor ik de wekker weer niet. Dilemma.
Ik heb zelfs een keer extreem luid geronk opgenomen, om de snurker in kwestie er later mee te confronteren. Die beweerde namelijk steevast, dat hij absoluut niet snurkte. Bij het horen van de opname was de eerste reactie: “Dat ben ik niet.” Want, zo argumenteerde hij, als hij zóveel lawaai had gemaakt, dan was hij er toch zeker zelf wel wakker van geworden? Daar zat wat in. Toch was hij het.
Laatst werd ik weer zeer vroeg in de ochtend – liever gezegd: midden in de nacht – wakker van luid geronk. Dit keer niet door de chronisch gillende achterbuurvrouw, niet door een trauma-helikopter of een aardbeving, niet door het loeiende luchtalarm, niet door de overburen die hun ouwe diesel (halve) uren lang stationair laten lopen onder mijn raam.
Nee. De oorzaak was een heel andere. Beter gezegd: de oorzaak was géén andere. Ik was het zelf. En ik kan u vertellen: wakker worden van je eigen gesnurk is een geheel nieuwe en zeker níét prettige levenservaring. Want op dat moment realiseerde ik me: nu ben ik echt oud geworden. Het galmde door mijn hoofd: ‘Overgangsalarm!!’ ‘Hormonale onbalans!!’ En vooral: ‘Oud wijf!!!’
Ik. Snurk. Oftewel: I am woman. Hear me snore.
Maar mijn wereldbeeld is nu wel mooi kapot.