Het houdt niet over, die energie van mij. Ik werk een halve dag en dan ben ik er wel weer klaar mee. Lang leve het freelancerleven; ik werk ’s nachts wel. Als ik zin heb. De tuin wacht immers óók op mij.
Aangezien er op dit moment wel erg weinig bloeit – daar word ik treurig van – en ik nog steeds een tegoedbon heb van de stadskwekerij (gewonnen met een tuinwedstrijd, vorig jaar), besluit ik dat dit hét aangewezen moment is om die gemeentelijke kweektuinen eens op te zoeken en mijn pseudobloemengeld te verbrassen en wat flora te snuiven. Goed voor de energie.
Op de computer zoek ik het adres en de openingstijden op. Yes! Open! En helemaal niet zo ver weg; maar een kilometer of vijf verderop. Maar toch ook wel in de middle of nowhere, ergens op de stadsberg (-heuvel). Opgewekt stap ik in de auto en gooi de navigatie op mijn mobiel (Waze) aan. Die kent het adres niet. Dan maar gewoon enkel op straatnaam; ter plaatse zal het dan, vast wel aangegeven staan. En de kwekerij is niet bepaald klein, dus die zal ik niet over het hoofd zien. “Wees/Waze voorzichtig!” jodelt mijn mobielnavi (die ik liefdevol “naveltje” noem, omdat ik er zo vaak en graag naar staar). Daar gaan we.
Als ik in de buurt kom, dirigeert Waze mij een bospaadje op. Er staat een loei van een bord ‘doodlopende weg’ bij. Da kennie goe weze (wayze), denk ik bij mezelf en keer om. Ik rijd de dichtstbijzijnde heuvelweg in de (gevoelde) juiste richting in. Die wordt echter ook steeds smaller. Ik kom uit bij een parkeerplaats, links van me een kasteel, rechts de sterrenwacht. Dat moet ik onthouden! Maar waar ben ik in vredesnaam…
Ik vraag ’t een vrouw die op de parkeerplaats op haar slenterende man staat te wachten. Ze dirigeert mij met veel gebaar weer terug naar waar ik vandaan kwam, dan rechts, en dan weer rechts, een weg met de naam “Sonnenpromenade” in. Volgens haar staat er een groot straatnaambord, dus kan niet missen. Ik kar de berg weer af, op zoek naar dat bord. Niks bord. Ik blik achterom naar een net gepasseerde zijweg. Ah! Het bord. Aan de andere kant, met de “rug” naar mij toe, zeg maar. Ik zoek een omkeerplek en kneur de bult weer op, de Sonnenpromenade in.
Helaas wordt die weg óók weer steeds smaller. En hobbeliger. Links een reling, daarachter de afgrond. En de rest van het weggetje is vol wandelaars, sporters, hondenuitlaters en fietsers. Ik rijd op wandeltempo en stop uiteindelijk maar helemaal. Ik betwijfel of ik hier überhaupt nog wel met de auto mag komen; het ziet er meer uit als een parkpaadje…
Iets verderop staan twee sportmannen uitgebreid te stretchen. Heel langzaam rijd ik erheen en doe het raampje omlaag.
“Hallo heren! Mag ik iets vragen?” ratel ik ietwat onzeker.
“Na klaro! Sie doch immer!” Een Oostenrijkse, scheve grijns valt mij ten deel.
“Ehm… ik ben op zoek naar de Stadtgärtnerei, maar eh… mag ik hier überhaupt wel met de auto rijden?”
De grijns wordt breder.
“Nou, Ú wel hoor! Bij deze krijgt u er van mij een speciale vergunning voor.”
“Oh. Da’s fijn. Weet u dan ook hoe ik bij de stadskwekerij kom?”
“Hmm ja, ongeveer wel. Denk ik. Gewoon doorrijden – want ú mag dat – en dan bij het bejaardencentrum paar honderd meter verderop links. En dan meteen nog een keer links. Dan kunt u het niet missen.”
Ik bedank de heren uitvoerig, ook maar voor de vergunning, en zwaai gedag.
De eerste keer links is geen probleem. De tweede keer wel; daar mag ik dus niet in met mijn wagen. Er zit niks ander op dan rechtdoor rijden, verder het bergpad af. Ik kom uit op een grote weg. Daar mag ik wel links, dus dat doe ik dan maar braaf. Maar aangezien ik nu geen idee meer heb, waar ik nu in vredesnaam beland ben, blijf ik toch maar even langs de kant staan om maar eens op Google Maps te kijken waar ik nu in vredesnaam beland ben. Naveltje heb ik voor deze trip inmiddels afgedankt; Waze snapt er werkelijk niks van.
Meteen wordt er achter mij getoeterd. Ik zie een oudere man hevig geïrriteerd gebaren. Iets met ‘Doorrijden, trut!’
Waarop ik hardop denk: “Als je een béétje kunt rijden, had je er makkelijk langs gekund, zak!”
Toch zet ik mijn bolide maar weer in beweging. Geen zin in verdere confrontaties. Ineens zie ik links een weg naar een soort van bouwterrein, met daarachter grote glazen kassen. Hé, zou dát het zijn? Maar op het moment van registreren ben ik er ook alweer voorbij.
Wéér doorrijden en wéér een omkeerplek vinden.
En ja hoor, eureka! Na luttele drie kwartier heb ik de stadskwekerij dan toch eindelijk gevonden.
Met geel plakband is er een provisorisch papiertje op het bord naast de inrit geplakt.
“Wegens Corona tot nader bericht gesloten.”