“Koffie, lieverd.” Hij zet haar kopje naast de laptop en gaat aan tafel zitten.
Hij verwacht geen antwoord. Ze is al druk aan het werk. Tevreden en ontspannen slaat hij zijn benen over elkaar en de krant open. Hij glimlacht om de onzin die hij op de radio hoort en neuriet mee met de intro van het zojuist gestarte nummer.
“Moet dat nu?”
Verbaasd richt hij zich tot haar. “Ja?!” reageert hij vragend.
“Dit leidt af. Ik ben hier wel aan het werk hè,” antwoordt ze, zonder haar blik ook maar even van haar scherm af te wenden.
“Kun je niet alvast boodschappen gaan doen?” stelt ze voor.
“Kom op zeg. Ik heb vrij vandaag, schat. Ik mag toch wel heel even aanmodderen?”
Ze kijkt hem aan: “En ík moet me concentreren. Dat begrijp je toch ook wel?!”
“Ga anders boven zitten?” probeert hij voorzichtig.
“Ik vind het hier gezelliger. Boven is het zo stil.”
Net wanneer hij haar erop wil wijzen dat ze die werkkamer speciaal voor haar hebben ingericht, gaat haar telefoon.
Ze kijkt naar hem, plaatst haar wijsvinger voor haar lippen en zegt: “Stil. Deze moet ik echt even aannemen!”
Hij ziet hoe haar gezicht opklaart.
“Haaaaaaaai!! Wat leuk dat ik jou weer eens spreek!”
…
“Ja, ik maak dat nu gelijk af, geef me een half uurtje en dan staat het op jouw mail.”
…
Ze lacht, uitbundig.
“Ik vind het ook niks, dat thuiswerken.”
…
“Zo ongezellig inderdaad. Ik zal heel erg blij zijn als dit allemaal voorbij is.”
…
Ze humt bevestigend en glimlacht.
“Ik heb zin om gewoon weer op kantoor te kunnen zitten en samen koffie te kunnen drinken. Ik mis dat écht! Thuis is ook zo alleen.”
Hij kijkt haar aan, trekt zijn wenkbrauw omhoog en kucht. Het levert hem een vernietigende blik op en wéér gaat haar wijsvinger richting mond.
Demonstratief schuift hij zijn stoel naar achter, staat op en loopt in overdreven sluippas naar de keuken, waar hij het lege koffiekopje met een klap op het aanrecht zet.
“Daaaaag, tot snel. Hoop dat we elkaar dan weer in het eggie spreken!” hoort hij haar zoetjes het telefoongesprek afsluiten.
Van dat zoete is niks meer over als hij haar “Was dat nu ECHT nodig!?” hoort roepen.
“JA!” is zijn korte antwoord.
“Dat jij met het verkeerde been uit bed bent gestapt, is niet mijn schuld,” roept ze richting de keuken: “Ga JIJ anders lekker boven zitten, daar kan je prima mokken en heeft niemand last van je.”
Het liefst zou hij er nu een reeks vloekwoorden en beledigingen uitgooien, maar hij houdt het bij een zeer beschaafd “ik ben zeker niet verkeerd opgestaan, tot zojuist had ik zelfs ontzettend veel zin in mijn vrije dag!
Ga toch zelf boven zitten, die kamer is ingericht om te werken.”
“DAT VIND IK NIET GEZELLIG, moet ik mezelf blijven herhalen?” schreeuwt ze hem toe. Ze is er ondertussen bij gaan staan, om haar woorden kracht bij te zetten.
“NEE, dít is echt heel erg gezellig. Ik snap helemaal dat je hier wilt zitten.” Het sarcasme druipt van zijn antwoord af.
“Jij weet de sfeer weer goed te verpesten,” mompelt ze, terwijl ze weer naar haar scherm staart.
Met zijn rug naar haar toe begint hij rustig het rondslingerende speelgoed van de kinderen op te ruimen. Negeer haar, negeer haar, negeer haar, herhaalt hij keer op keer in zijn hoofd.
Ze zucht. En nog een keer. Het lukt hem, hij negeert haar en gooit elk blokje Lego één voor één in de plastic bak.
Elke worp, elke plof levert een zucht op. Hij geniet.
Tot ze uit haar slof schiet.
“MOET DIT ECHT? Eén keer rekening met MIJ houden is écht heeeeeeel erg moeilijk voor jou.”
Stoïcijns gaat hij door met het verzamelen van de steentjes.
“JE GENIET HIER VAN OF NIET?” hoort hij ineens heel dicht bij zijn oor.
Met een ruk draait hij zich om, heel langzaam buigt hij naar haar toe en fluistert tergend langzaam: “Ik zal wel even boodschappen gaan doen, goed?”
Even is ze stil. Ze kijkt hem aan en geeft een kus op zijn wang.
“Dank je wel, schat. Ik moet dit echt even afmaken. Neem je iets lekkers mee voor bij de koffie?