Pa is witheet; dat eindeloze gezang wordt bloedirritant. Waarom? Omdat ze tráág, want op de hele nóót, zijn gaan zingen. Van dat Gereformeerde Gemeente gezang. En het reeds gezongene steeds herhalen. Tot wel 60 keer aan toe. Hoe hij dat zo precies weet? Hij is gaan turven! En bij 60 is hij van ellende gestopt. De krant, waarop hij de stand in de witte marge heeft bijgehouden, wordt getoond ter bewijs.
Ook blijken er regelmatig Duitse militaire liederen ten gehore te worden gebracht, als Deutschland, Deutschland über alles en Die Fahne hoch. Dat hoort toch niet? Dat is toch ongepast? Dat ben ik toch zeker wel met hem eens?
Ik knik maar eens.
“Hoor je het op dit moment ook?” vraag ik.
“Nee, zijn nu effe an het schafte; het is 13.00 uur, die lui motte ook vrete…”
Sinds een paar maanden hoort Pa zeer regelmatig gezang. Koorgezang welteverstaan. Met af en toe een zeer kundige solist van het type tenor.
“Ja, die vrijer ken er wat van!” glundert hij bij de herinnering.
Het muzikaal onthaal begint zo rond 5.00 uur en stopt zo tegen 2.00 uur. Inderdaad; zo’n 21 uur per dag met slechts af en toe een korte pauze. Uiteraard betreft het diverse koren, anders is dit natuurlijk geen doen. Het frappante is dat hij de enige in het gesticht is, die het hoort.
“Ze beginne weer… hoor je het?”
“Nee, ik hoor niks, maar mijn oren zijn ook veel kleiner dan de jouwe.”
Hij knikt instemmend. Grijpt naar zijn beapparaate oren.
“Je mot ook goed luistere!” beveelt hij dan, z’n rechterwijsvinger geheven.
Wel een minuut lang zitten we beiden doodstil. Met gespitste oren.
Daarna kijkt hij me streng aan: “En…?”
Hoewel ontkennen duidelijk geen optie is, doe ik het toch.
“Hoe kén dat nou!?” maakt hij zich boos, “ik ben toch zeker niet gék!?”
“Nee natuurlijk niet, maar wat zingen ze dan precies?” leid ik hem af.
‘t Zijn allemaal van die… eh… kerkliedere.”
“Psalmen en gezangen dus. En ken je die ook allemaal?”
“Jazeker! Stuk voor stuk!” beaamt hij, niet zonder trots.
“Wat zingen ze nu dan?” wil ik weten.
“Het is een heel bekende… iets met een dier… met zo’n ding op ze kop.”
“O ja? Zing het es mee dan?” moedig ik hem verbaasd aan.
Terstond start hij met neuriën om vervolgens, met veel vibrato, over te gaan tot een hartstochtelijk couplet, van een onbegrijpelijk vers over een kortademig rund.
‘t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
Van de frisse waterstromen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
Ja, mijn ziel dorst naar den HEER;
God des levens, ach, wanneer
Zal ik naad’ren voor Uw ogen,
In Uw huis Uw naam verhogen.
Eveneens buiten adem kijkt hij me triomfantelijk aan. Wie is er hier nu gek?
Nee, zúlke muziek is prima. Als het daarbij gebleven was, had hij er geen werk van gemaakt. Maar nu doen ze regelmatig niets anders dan Duitse Gestapoliederen zingen. Urenlang dezelfde.
Hij heeft genoeg uit te staan gehad met de Germanen, dus dit gaat veel en veel te ver. Is ie daar bijna 97 voor geworden? Om in zijn eigen land – en nota bene in zijn eigen huis – weer lastiggevallen te worden door de nazi’s?
Derhalve hij heeft de politie gebeld. De dienderjuffrouw die hij aan de telefoon kreeg, begreep het echter allemaal niet en blééf maar vragen stellen. Maar met spoed een wagen sturen, ho maar.
“Bel ik daar 112 voor? Ze motte daar toch iemand neerzette die van wante weet… niet zo’n mokkeltje wat er niks van begrijpt. As ik zo’n rotmof tegenkom, dan is ie nog niet jarig!” roept hij militant.
Rücksichtslos!

bron: pixabay.com 309051