Laat op de avond zie ik een man door de straat lopen en stoppen bij de aanhanger die een buurman aan de lantaarnpaal heeft vastgezet. De man gaat op zijn hurken zitten bij de aanhanger, kijkt naar het slot en pakt het vast. Hij draait het slot wat rond en kijkt er inmiddels al een dikke minuut naar alsof het elk moment spontaan kan open springen. Het observeren van wat de man in godsnaam zit te doen, brengt me meteen terug naar een gebeurtenis van ergens begin vorig jaar.
—
Het was een uurtje of tien in de avond. Ik had niet lang daarvoor spullen uit de auto gehaald, waarmee ik in de gang aan het prutsen was, de voordeur nog op een kier. Ergens verderop was er een feestje gaande; er klonk al sinds een paar uur flink harde muziek door de straat. Toen hoorde ik verderop glasgerinkel. Dronken lui natuurlijk, zo dacht ik. Nog geen tien seconden later rende een jong uitziend, atletisch joch hard langs ons huis en stopte acuut, op hooguit tien meter van onze voordeur.
Nog steeds denkend aan iets dat verband hield met het feestje, stond ik bij de open voordeur dat joch te observeren. Hij keek eerst een minuut of wat strak in de richting waar hij net vandaan kwam, om vervolgens rustig over te steken. Bij de boom aan de overkant bleef hij staan en begon – niet te duiden – zenuwachtig gedrag te vertonen. Nu was mijn interesse pas echt gewekt: hier was meer aan de hand! Maar wat?
Op het moment dat hij als een achterlijke begon te zwaaien en met grove gebaren seinde, trok ik de voordeur helemaal open en keek in de richting van zijn zwaaibewegingen: niks te zien. De knul aan de overkant had mij nu duidelijk ook zien staan. Hij stopte subiet met zwaaien en hield me nauwlettend in de gaten. Ik liep dapper de voortuin uit, langs een paar huizen, en keek weer naar het joch om te achterhalen wáár hij nou naar keek. Ineens zag ik in het steegje schuin voor me nog twee silhouetten in het donker, verdekt opgesteld en platgedrukt tegen een muur.
“Hé! Wat doen jullie daar!?” riep ik geïrriteerd.
Zonder ook maar een woord te zeggen, tegen mij of tegen elkaar, trokken ze gelijktijdig hun ruime capuchons tot aan de neus over hun gezichten en kwamen synchroon in beweging. Zonder enige (merkbare) communicatie liepen ze niet rechtdoor (wat logisch zou zijn geweest; zo snel mogelijk de straat uit), maar vanuit het steegje, naast elkaar, recht op mij af. Oh shit. Deze actie had ik even niet aan zien komen.
Ik was al te laat om nog iets anders te kunnen doen dan wegrennen, maar ongeacht de hoeveelheid kleuren die ik ’t in mijn broek zou doen, weigerde ik – en ik ben in ’t dagelijks leven de conflictvermijder bij uitstek – weg te lopen. Bij zulke spannende gelegenheden schakelt zich bij mij namelijk automatisch een soort van confrontatiemodus in. Of kort samengevat: ik raak acuut mijn gezonde verstand kwijt.
Meestal kan ik situaties waarin ik zoal beland, best redelijk inschatten. Maar dit was van begin tot eind één grote verrassing. Ogenschijnlijk liet ik me niet van de wijs brengen, maar de – eigenlijk best wel – vernuftig uitgevoerde acties, zorgden toch voor innerlijke verwarring.
Waar zij recht op mij af bleven lopen, bleef ik stokstijf staan waar ik stond; midden op de stoep. Zo doordringend als ik kon, keek ik van de een naar de ander, om duidelijk te stellen dat ik in geval van nood niet schroom om me snoeihard te verdedigen. En ik hoopte natuurlijk iets specifieks te zien voor een signalement.
Dat laatste mislukte schromelijk; naast de zwarte kleding en gymschoenen waar zelfs geen logo op te vinden was, was het licht van de lantaarnpalen buitengewoon karig. En met hun door capuchons bedekte gezichten kwam ik niet verder dan de constatering dat het oudere tieners of jonge mannen moesten zijn. Slank en atletisch gebouwd, waar ik de kleinste op iets onder en de grootste iets boven de 1,70m schatte. Verder dan dat kon ik geen enkel specifiek kenmerk zien of benoemen.
Wederom tegelijk liepen ze rakelings langs me heen, de ene links, de ander rechts van mij. Zodra ze me gepasseerd waren, liepen ze tussen de auto’s door rustig naar de overkant, waar dat – niet langer seinende – joch nog steeds stond. Alle drie stapten met flinke pas de straat uit.
Een paar buren kwamen naar buiten toen ik 112 aan de telefoon had. Op het eerste oog was er nog steeds niets te zien wat het eerdere glasgerinkel verklaarde. Tot een buurvrouw door de straat riep: “Ja hiero!” Ze had het huis gevonden. Er gaapte een groot gat in het raam. Later zou blijken dat ze een grote steen door het venster hadden gegooid, nadat hun inbraakpoging aan de achterkant van het huis was mislukt.
—
De man bij de boedelbak laat het slot los, staat op en vervolgt zijn weg. Ik kijk het, toch wat gespannen, nog even aan, maar hij blijkt echt verdwenen te zijn. Geen flauw idee wat die gast zat te doen, maar wat een opluchting dat het risico van weer een doldwaze Maaikeologisch onverantwoorde actie geweken is. Ik kan gewoon rustig mijn bed in. Morgen weer vroeg dag.

Bron: pexels.com 6899121 (credits: Anna Shvets)