Genieten, het voorjaar is gearriveerd, de Corona maatregelen worden in gestaag tempo versoepeld, het buitenleven komt weer op gang. Alles leeft en bruist en het lijkt zelfs of het nooit anders is geweest. Het voorjaar liet lang op zich wachten, wat was die maand mei tergend traag, koud en nat… Maar we zijn er, kinderen springen weer in het water alsof het helemaal niet koud is, bootjes varen in file door de sloot en wandelaars en fietsers trekken in grote aantallen langs.
Met de geneugten zijn ook direct de minpunten terug. De buurman die alleen kan barbecueën als het luidruchtig kan, stereo’s die op volle sterkte opengedraaid worden, alsof er geen buren bestaan. Hoe irritant het soms ook is, de langslepende Coronatijd stemt me blijkbaar mild. ‘Ach, laat ze…’ Iedereen wil lekker even los, genieten van al het goede dat we zo’n tijd hebben gemist, natuurlijk gaat dat niet geruisloos. Ik klaag niet en gun ze hun feestjes.
Iets anders dat met het mooie weer óók weer terug is en wat ik totáál niet gemist heb: groepjes agressief wielrennende mannen. Allememachies, wat een egoïstisch en asociaal volk blijkt dat toch steeds weer.
We schrijven een prachtige zondag, in een waterrijk dorpje ingeklemd tussen de grote steden. Het dorpje is al oud, de weinige straten en weggetjes die het doorkruisen, zijn smal, vaak direct langs sloten en bepaald niet geschikt voor groot of veel verkeer. Mooie weekenden trekken altijd veel mensen aan: dagjesmensen, watersporters, wandelaars, fietsers, motorrijders. Dat gaat op zich wel goed, als iedereen zich een beetje normaal gedraagt en elkaar wat ruimte gunt.
Ik moet toch even met auto op pad, dus wurm ik me ertussen. Bij een drukke kruising probeert een man met drie kindjes in zwemkleding over te steken. Zo te zien hebben ze een ijsje gehaald. Het lukt hem niet, drie halve pogingen moet hij staken, het is te gevaarlijk. Ik zie een gaatje aan zijn kant ontstaan en help hem door de kruising nog niet over te steken, waarmee ik het verkeer achter mij ook even laat wachten. De man steekt dankbaar z’n duim op en steekt zo snel als dat gaat met de kindjes over.
In mijn spiegels doemt een groepje van vijf wielrenners op. Ze scheuren alles voorbij. Links én rechts van mijn auto, rakelings langs de sloot, waarbij ze ook nog eens bijna de overstekende kinderen raken. Degene die zich rechts tussen mijn auto en de sloot wringt, eist z’n plek op en begint woest schreeuwend naar m’n auto te grijpen. Maar ik kán niet eens opzij als ik dat had gewild, want z’n maten aan de andere kant sluiten me in. Geen enkel besef hoe gevaarlijk het daardoor voor hun maat is. Ikke, ikke, ikke, dat is al wat telt.
M’n hart zat op dat moment in m’n keel. Niet van de schrik, maar van pure woede over het feit dat, ondanks een veilige situatie, kindjes alsnog bijna van hun slippertjes werden gereden. Door agressieve wielrenners die vinden dat zij overal 50km/u moeten kunnen scheuren. Waarvan één het zelfs nodig vond om mij te bedreigen, terwijl hij helemaal fout zat.
Ik gun ieder z’n sport en hobby en heb niets tegen wielrenners an sich. Maar die terroristen die groepsgewijs alle regels aan hun laars lappen, ben ik spuugzat. Ik heb er geen begrip voor dat zij weigeren zich aan situaties aan te passen, waar andere weggebruikers dat wél doen. Elke zomer zijn ze er weer. Ze wanen zich King of the Road. Maar de eerstvolgende die me dit flikt wordt King of de Sloot.

bron: pixabay.com 44362