Gisteren was ik voor de allereerste keer bloed doneren. Bij ’t Rode Kruis. Ik weet het. Ik hoor het je zeggen: NU PAS? Ja. Nu pas. Want voorheen vond ik het maar een gedoe. Vanwege ver rijden (naar de grote stad). En omdat ik steeds op de donatiemomenten lichamelijk ongeschikt was. Maar vooral vanwege mijn bloeddruk. Die was vroeger altijd véél te laag en toen ineens regelmatig te hoog.
Maar nu ben ik al een jaar op alle vlakken kerngezond. Én je krijgt er tegenwoordig gratis antistoffentest bij hier in Oostenrijk, dat ook. Als lokmiddel: omdat nu ineens heel veel achterstallige operaties uitgevoerd worden, raken de bloedbanken leeg. En ach, eens moet de eerste keer zijn, nietwaar? Dus stapte ik op een bloedhete dinsdagmiddag op mijn fiets en karde naar de plek des onheils. Mijn eerste keer! Spannend.
Binnen wemelde het van de gretige donoren. Was te verwachten: wie wil er nu geen gratis C-antistoffentest? Eerst maar eens de 1001-vragenlijst invullen. Hepatitis? Nee, heb ik niet. Sekswerker? Nee, ben ik niet. Afgelopen 2 weken ingeënt? Nope, not yet; morgen gaat ie erin. Ja, ik ben de afgelopen drie maanden een keer in het buitenlandse Nederland geweest. En nee, voor zover ik weet heeft er ook geen teek zijn snuit in mijn huid geboord, de afgelopen drie maanden.
Dan mag ik in de rij voor de medische keuring. Om de haverklap krijg ik een beker water in de handen gedrukt. En ik had thuis al drie liter gedronken… Gelukkig is de wc direct achter mij.
“Oh, een Nederlander! Da’s grappig!” kakelt de arts als ze mijn pas bekijkt, “zeker weten dat je vóór donderdag nog bloed wilt geven? Misschien verslaan we jullie wel!” Pfff. Alles draait ook om voetbal dezer dagen. Zelfs bloed geven.
“Ik ben niet erg rancuneus aangelegd,” zeg ik dus maar schuchter. “En stiekem ben ik sowieso voor Oostenrijk, maar dat mag niemand in Nederland weten…”
“Oké. Ik zal het niet verklappen,” giebelt ze. Op de een of andere manier voel ik me nu net een klein kind dat straks in een potje moet plassen.
De arts wil nog wel even weten wanneer ik dan precies in Nederland was, want Nederland is – correctie: wás – een risicoland. Ze checkt haar lijst met ’toegestane donatielanden’ en jawel, Nederland staat erbij. Hoezee. Bovendien ben ik alweer meer dan vijf weken thuis én sindsdien ook alweer minstens achttien keer getest, dus ik denk niet dat ik de C heb.
Toch raadt ze mij het doneren alsnog af. Vanwege het feit dat ik me morgen laat vaccineren.
“Door de bloeddonatie is uw lichaam toch wat verzwakt, dan kunnen de reacties op de prik wat heftiger uitvallen…”
Ja hallo, ik ben hier nu en ik heb een groot sterk lichaam, dus het zal. Tap maar af. Ik zie ’t vanzelf wel.
Ze meet nog even mijn bloeddruk. “Oeh, beetje hoog,” piep ik als ik de 130/89 op het apparaat zie verschijnen.
“Nee hoor, da’s helemaal prima. Dat doet de nervositeit met mensen die voor de eerste keer komen.” Nerveus? Hoezo nerveus? Ik bén niet nerveus! Ben ik nerveus? Nèh…
Dan word ik toch nog goedgekeurd. De opluchting. Ik word doorgesluisd naar de ligstoelenkamer. Het lijkt wel lopendebandwerk. Zeer gestroomlijnde procedures. Alle gegevens worden nogmaals gecheckt. En nóg een keer in de stoel. Ik ben toch echt ik.
Als ik arm op het presenteerblaadje leg, bekijkt een jolige vrijwilliger mijn aderen. “Ik zie ’t al! Prima arm, die linker. Daar kan ik wel wat mee. Dáár gaat ie, als een heet mes in de boter.” De naald is dik. Heel dik. Maar hij zit er in no time in. De man tapt wat bloed af en wrijft het op een kartonnetje. “Nul! Prima. En die ijzerspiegel, ook al zo prima!” Blij dat hij blij is. Alles aan mij is blijkbaar prima. Maar dat wist ik al. De zak wordt gemonteerd en nu mag ik een kwartier lang in een balletje knijpen om de hele handel in de blood bag te pompen. Adé, mijn bloed!
Ik kijk wat in ’t rond, naar de andere bloeddonoren. Veel ouderen. Een paar zakenlui. Hier en daar een veertiger. En werkelijk iedereen zonder mobieltje! Eigenlijk is het best heel ontspannend. En dan is het ook alweer klaar. Drukverbandje erop en blijven liggen, wegens verzwakt metabolisme en zo. Ik voel me geen spat anders dan voor het aftappen. Niks zwakke bloedsomloop.

Gaatje!! (eigen foto LB)
Onderwijl probeert de rondhuppelende gastvrouwe me voor de zoveelste keer cola, gummibeertjes en chocola aan te smeren. Bah. Geef mij maar een lepel olijfolie of zo, maar die suikertroep blief ik als overtuigd keto’er echt niet (meer). Na twee glazen prikwater en nog tien minuten ter observatie buiten op het terras rondgehangen te hebben, mag ik eindelijk weg. Een armgaatje rijker, een zak bloed armer. De choco en de zak suikerberen neem ik maar mee voor het vreetvolk @ home.
Eenmaal thuis heb ik mega honger. Maar: eerst wegen, want zomaar ineens een halve kilo minder op de schaal, dáár doe je het toch zekers voor? Nu nog die andere prik en dan ben ik wel weer klaar met mijn diensten voor de zieke maatschappij.

(eigen foto LB)
Goed bezig!