“Bij jou is altijd alles zo netjes en georganiseerd.”
Ik kijk rond in de smetteloze caravan van mijn moeder. Ze staat tijdelijk op dezelfde camping, slechts een paar kampeervelden van mijn caravan verwijderd.
“Bij mij in de caravan is het maar een rommeltje,” verzucht ik. “Bovendien staat dat zelf getimmerde stapelbed in de weg. Rolgordijnen zijn stuk. Kastdeurtjes liggen eruit. Zelfs de elektriciteit doet het nog steeds niet.”
“Het is hier zo ontzettend netjes, omdat ik Harry en Wilma heb.”
“Wie zijn dat?” vraag ik argwanend.
“Oh, een bevriend echtpaar. Ze houden ook van kamperen en komen regelmatig bij mij langs op de camping. Ze zijn allebei dol op opruimen en schoonmaken. Harry heeft namelijk al jarenlang een schoonmaak-manie, snap je? Het liefst loopt hij de hele dag te poetsen. Hij is er zelfs wel eens voor behandeld. Maar volgens Wilma heeft dat gelukkig niet veel geholpen.”
Mijn moeder knikt tevreden naar het blinkende interieur van haar caravan.
“Ze komen volgende week hier weer een dagje langs. Weet je wat? Ik stuur ze wel door naar jouw caravan!”
Een week later bestudeert Harry fronsend het onmogelijke stapelbed en het bewaarde bouwpakket van de originele zitbanken, die ooit op dezelfde plaats in mijn caravan hebben gezeten.
“Hmm, dat wordt een hele klus,” mompelt hij. “Maar goed, dat kan later ook nog wel. Laten we eerst maar eens beginnen met de ramen schoonmaken.”
Inmiddels is Wilma al gestart met opruimen. Kastjes worden leeggehaald en opnieuw ingericht.
In een mum van tijd is het ongelooflijk netjes.
“Zie je wel,” fluistert mijn moeder. “Het knapt zienderogen op. Straks herken je je eigen caravan niet meer.”
Vol ontzag sla ik de hele operatie gade. Harry pakt het wel erg grondig aan. Het is hem zelfs gelukt om het complete voorraam uit mijn caravan te lichten. Het is nu de bedoeling om de beglazing uit elkaar te slopen zodat hij tússen het dubbel glas kan zemen. In de voortent staat Wilma zingend de vitrage te strijken, die ze net van een zoom heeft voorzien. Het is eigenlijk best gezellig, moet ik eerlijk toegeven. Het gezamenlijke project schept zowaar een band. En zo te zien genieten Harry en Wilma ook met volle teugen.
“Hij hoest wel erg vaak,” merk ik na een tijdje bezorgd op. “En zij niest de hele tijd…”
“Ach, maak je niet druk,’ antwoordt mijn moeder. “Ze zijn pasgeleden nog tegen Corona gevaccineerd.”
“Ik probeer toch maar zoveel mogelijk afstand te houden. Ik ben er niet helemaal gerust op.”
Harry steekt zijn hoofd uit een klapraam dat open staat.
“Terra, kom eens kijken hoe het wordt?”
“Kom eraan, Har!“
Nu Harry al zes volle dagen in mijn caravan vertoeft, mag ik hem ook gewoon lekker Har noemen.
Ik steek mijn hoofd door het andere raam, om onopgemerkt anderhalve meter afstand te kunnen houden van de nog steeds snotterende Harry.
“Ja, zó zie je er niks van. Kom gewoon even de caravan in?”
Harry snuit uitgebreid zijn loopneus in een zakdoek, die nog natter blijkt te zijn dan het vaatdoekje, waarmee hij al dagenlang het interieur van mijn caravan poetst. Terwijl ik van ganser harte hoop dat hij de doekjes niet per ongeluk heeft omgewisseld toen hij aan het schoonmaken was, stap ik twijfelend naar binnen.
In een poging te ontsnappen aan de verspreiding van Harry’s zwaar vervuilende aerosolen, probeer ik in de caravan angstig mijn adem in te houden. Hierdoor kan ik echter geen woord uitbrengen.
“Nou, jij zegt ook niet veel,” constateert Harry teleurgesteld.
Snel vlieg ik weer naar buiten voor een teug schone zuurstof.
“Harry, het wordt echt prachtig! Woorden schieten mij gewoon tekort!”
“Meid, ik heb een leuke verrassing voor je.” Inmiddels staat ook Wilma vlak naast me. Ze hoest nog eens flink. “Harry heeft het hier zó naar zijn zin! Dus we blijven nóg een extra weekje,” glundert ze. “Dan kan Har op z’n gemak ook nog die bankjes in de caravan terugbouwen.”
In de daaropvolgende dagen verbouwt Harry mijn caravan. Tussendoor poetst hij nog eens fluitend alle hardnekkige vlekken van zijn smetvrees weg. Het eindresultaat is verbluffend. Mijn caravan lijkt rechtstreeks uit een showroom te zijn weggereden.
“Schitterend, hè? Dat hebben we toch maar mooi met z’n allen gefikst!” Wilma kijkt mij met vochtige ogen van ontroering aan.
“Wilma, het is echt waanzinnig mooi geworden,” beaam ik. “Ik ben er zó blij mee!”
“Nou, wij ook hoor. Kom hier!”
Nog snel probeer ik een stap van anderhalve meter naar achteren te maken, maar voordat ik er erg in heb, geeft Wilma me al een stevige knuffel.

bron: eigen foto (YA)