Koeien op de weg. Ik stap noodgedwongen af.
‘Mevrouw, wilt u het touwtje even voor me vasthouden?’ De boerin vraagt het vriendelijk genoeg, dus ik doe wat ze vraagt. De koeien worden verweid en dat dunne draadje volbrengt daarbij wonderen. Zo romantisch!
Ik grijp meteen mijn kans om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen en stel de vraag die al sinds tijden in mijn hoofd rondzwiert: ‘Waarom hebben koeien altijd twee oorbellen in?’
‘Omdat dat verplicht is. Voor ’t geval ze er eentje kwijtraken. Kijk! Daar!’ Ze wijst met haar vinger, ‘Die rooie draagt haar derde paar. Haar vorige oorbellen heeft ze net zolang tegen het hek geschuurd tot ze er met een stuk oor en al vanaf vielen. Nog even en ze heeft geen lellen meer over.’ Ik zie het: twee halve oren, geen gezicht.
‘Maar wél een koe met karakter,’ zeg ik bewonderend.
‘Ja, én met horens!’ grinnikt de boerin ad rem.
Eén koe snuift luidruchtig tegen mijn voorwiel. Ze doet haar staart omhoog. Nou, dan weet je wel hoe laat het is: te laat. De poepspetters sproeien tegen mijn broek. Weg idylle. Het lijkt wel of de melkmeisjes alles opgespaard hebben. Staart na staart gaat omhoog, uitgerekend op dit heel kleine stukje verharde weg. De boerin grijnst verontschuldigend. Shit happens.
Nu wil ze haar koeiengeleidetouwtje ineens terug.
‘Maar die daar dan?’ vraag ik, wijzend naar een koe die heel binkerig in de wei blijft staan. “Altijd hetzelfde liedje met haar,” verzucht de boerin, ‘mevrouw komt pas als ze trek begint te krijgen. Vóór die tijd is ze daar met zes tractoren nog niet weg te slepen. Koppig beest.’
Sjonge, mijn respect voor koeien stijgt met de minuut. Alhoewel… bedenkelijk kijk ik naar de lege weg voor me. Leeg qua koeien, maar vól met flatsen. Kordaat gooi ik mijn fiets over mijn schouder en slalom tussen de verse vlaaien door. Dáár trap ik niet in!
De zon heeft inmiddels massa’s mensen naar buiten gelokt. Overal nijvere huisvrouwen en -mannen. Ik zie vers gezeemde ramen, schoon geschrobde stoepjes, recht gesnoeide heggen en keurig aangeharkt grind. Je zou er als ongeordende mens bijna een complex van krijgen. Daarom ga ik dus fietsen: weg complex, want als ik de agrarische luchten opsnuif, krijg ik meteen een alles overheersend schoolreisjesgevoel.
Een kort, gezet bierbuikmannetje op een mountainbike fietst helemaal links op de weg. Ik bel bescheiden: tinggg! Hij kijkt verstoord om. En blijft alsnog links rijden.
Dan maar rechts erlangs. Op het moment dat ik hem inhaal, probeert hij me een hijs te geven. Eerst ben ik even van mijn apropos, maar dan sla ik op tilt, zoals alleen een ouderwetse flipperkast dat nog kan: charmant steek ik mijn tong uit. Achterom kijkend daag ik hem uit: “Kom dan? Hop hop! Dat kan sneller!” Hij presteert niets, behalve een hoop gehijg. De stakker.
Om kapsones te voorkomen word ik weinig later ingehaald door de BIK-ploeg. Hun komst dient zich aan met een geluid dat als muziek in mijn oren klinkt: soepel snorrende derailleurs. Een fietsende wervelwind. Even is het alsof ik stilsta. Dan zet ik de vaart erin en sluit bij de achterste aan. Heel even maar, want 45 km/uur houd zelfs ik niet lang – of liever gezegd, maar héél kort – vol.
Op de terugweg – bijna bij de pont – staat de brug open. In mijn spiegeltje zie ik het korte dikkerdje van het terras afkomen. Aha, hij heeft afgestoken, de luiwammes! Kijk hem staan: hij waant zich een ware fietsvedette. Sneaky slalommend tussen de mensen door komt hij steeds dichter bij mij staan. Oh wee als ie weer gaat meppen! Ellebogend dringt hij zich voor mij in het rijtje. Van een afstand lijkt hij best betrouwbaar met dat welvaartsbuikje en kort-maar-niet-pittige kapsel. Hij kijkt mij aan om te checken of ik hem wel goed zie staan. Daarna steekt de griezel zijn middelvinger naar me op. Kan die man niet gewoon op een saai kantoor gaan werken? En wonen? Of in zijn home office blijven? En gewoon nóóit buitenkomen?
Brug open, gaan! Het dikkerdje mag van mij best effies voor me fietsen. Het is toch maar voor heel even. En ik gun zo iemand wel een Fanta. Hij voelt mijn hete adem vast al in zijn nek. Hij fietst, trapt, zwoegt, snuift en hijgt. 25…24…23… Ja mensen, dáár ga ik toch echt niet achter hangen. Straks val ik nog om.
Ik wacht op de juiste bocht in de dijk (die met de meeste tegenwind) en ga er dan als een speer vandoor. Zijn gehijg gaat over in luid gereutel. Ik kijk achterom. Voelt ie ‘m? Ja! Hij voelt ‘m!
Ik zie de pont al liggen en trek een sprint. Gehaald! Als de pont wegvaart, staat het dikkerdje met zwaaiende armen op de kade. Ach, zie ik daar weer een middelvinger?

bron: publicdomainpictures.net (image 40391, credits: X posid)