Als eerstejaars leerling verpleegkundige, net 18 jaar, kwam het moment dat ook de dood onderdeel werd van mijn werk. Ik liep met mijn begeleider de kamer binnen. Hij zette het raam open, mompelde iets onverstaanbaars en gaf instructies.
‘Niet schrikken.’
Natuurlijk schrok ik wel van de restlucht die nog aan de overledene ontsnapte. Even later stopte ik voor het eerst vette watten in een anus om verdere lekkage tegen te gaan en verzuchtte dat ik wel begreep waarom het raam open moest. Hij grinnikte en schudde zijn hoofd.
‘Dat deed ik niet daarom. Dit doe ik om de ziel de mogelijkheid te geven te ontsnappen van het aardse.’
Ik hield de geboren cynicus in mij koest. Het idee vond ik bij nader inzien prachtig en op de vele latere momenten was ik er zelfs van overtuigd dat ik getuige was geweest van zielen die uitbraken.
In de jaren die volgden, gaf ik leerlingen hetzelfde mee én dat voor iedere patiënt, levend of dood, tijd en aandacht het belangrijkst zijn. In dit ‘Casino’ is de inzet het hoogst en het verlies het zwaarst, dus zorg en verzorg je met liefde. Ik was trots op mijn vak, de mensen, de toewijding van iedereen en was gefascineerd door de werking van het menselijk lichaam en zijn falen. Na een jaar als gediplomeerd verpleegkundige hield ik het, ondanks mijn liefde voor de zorg, voor gezien.
Het liberale gedachtegoed van de maakbare wereld had zijn weg door de draaideuren naar stafniveau gevonden. De zorg werd verstikt door managers, mensen werden euro’s en tijd werd geld. De zielen van de levenden bonkten met een beetje fantasie op de ramen om te kunnen ontsnappen aan de croupiers van de administratie.
Ik dook in de studieboeken en richtte me op een toekomst waarin ik individuele juridische belangen van werknemers ging behartigen en later op het beleidsniveau in de onderwijssector. Hoewel het wat langer duurde, vlogen ook in die sector de rekenaars binnen en domineerden met tijd- en geldeenheden.
Binnen die twee voor mij bekende werelden van zorg en onderwijs ontstond gestaag een nieuwe systeemlaag. Het tekort aan tijd en zorg – aandacht voor de mens – werd opgevangen door snelle jongens met kwakzalverij en coachingstrajecten om werknemers zoveel mogelijk op de been te houden. ‘Voorkomen is beter dan genezen’ werd een verdienmodel. Steeds meer theorieën en dooddoeners werden ingezet om balans in systeem en daarmee mens te garanderen. Beiden zakten steeds verder in het rood.
Zelf ondervond ik dit alles aan den lijve toen ik ziek werd en niet wist wat me scheelde. Artsen hadden geen verklaring voor mijn klachten. De baas schakelde de troepen in om me weer aan de slag te krijgen. Vanuit het potje ‘duurzame inzetbaarheid’, dat met overheidsgelden werd gefinancierd, kreeg ik een all-inclusive arrangement: coach, fysiotherapeut en ergotherapeut.
Geen moment werd onbenut gelaten om ‘onvoldoende resultaat’ binnen de gegeven tijd als falen van mijn kant te bestempelen. Ik deed vast niet genoeg om mijn lifestyle te verbeteren. Een duurbetaalde lastpak. En de zorgverzekeraar at van twee walletjes. Wie tegen vergoeding mensen over grenzen wilde pushen, mocht bij aangewezen opleider punten sprokkelen tegen betaling.
Deze mangel maakte mij nog zieker. Om mij heen groeiden de banksaldi van kletskousen en ik deed er alles om mijn werkgever niet nog meer in verlegenheid te brengen door het gemiddelde ziekteverzuimcijfer op te drijven. Overigens en geheel terzijde: niets is zo onaantrekkelijk als een coach in Italiaans maatpak die zegt dat je ‘in gesprek moet gaan’ met je darmen, lever of rug.
Pas jaren later werd de ene ellende na de andere gediagnosticeerd en niets was te voorkomen, te beïnvloeden, of schuld aan eigen handelen of nalaten. De enige goede gedragstherapie ooit volgde. Dat was er vooral een om te ontgiften van alle mea-culpa’s die erin geramd waren. Zonder overdrijven was het meer te duiden als traumaverwerking dan wat anders. Uiteindelijk leerde ik te accepteren dat ik moest leven met wat wel nog kon, medicijnen, rust en dat zonder wroeging.
Eenmaal buitenspel zag ik vanaf de kant toe hoe nieuwe spelers als aasgieren boven de pokertafels cirkelden. Aan de ene kant raakte het steeds drukker bezet met bleke afhankelijken die bleven inzetten op participatie en gezien worden; opgeven is immers geen optie. Aan de andere kant – en in de minderheid – zaten de lachende derden elkaar met vaak de beste bedoelingen in stand te houden. Voor iedere armzalige die het lukte de oversteek te maken, kwamen er dubbel zoveel gokkers bij.
Bij aanvang van de coronacrisis leken de aasgieren een duikvlucht te nemen om het spel ten goede te keren: terug naar de zorg op maat, terug naar de ziel van samenleven, terug naar oog voor elkaar. In plaats daarvan lonkten ze gokkers weg van tafel en voerden hen met wat ze al vraten: schuldgevoel en misplaatste trots, en met inzichten dat de wereld en ook gezondheid maakbaar is, zolang je maar gelooft en doneert: jackpot.
Dit was de dag dat ik ontdekte dat bij menig geboorte het raam al was opengezet.

bron: eigen foto (LB)
De spijker op zijn kop. Tussen bureaucratie en huichelachtige duurzaamheid zijn al veel ‘zielen’ gesneuveld. Geweldige blog. Ik deel ‘m als het kan. Chapeau Nancy Bastiaans!
Dankjewel, Mechtilde. ❤️