Ik heb nogal eens akkefietjes in de supermarkt. Schijnbaar trek ik irritante mannen aan, want gisteren was het weer raak. Een Oostenrijkse zaterdagochtend, in een van de grootste supermarkten van de stad (de INTERSPAR, vergelijkbaar met de XXL AH). Dé weekdag en hét tijdstip voor de grootinkopen, de wekelijkse boodschappen voor het hele gezin. Bomvolle karrentijd, dus. Zo ook de mijne.
Gelukkig zijn er wel acht kassa’s open en is geen van de rijen echt lang. Ik sluit aan. Achter mij is nog niemand, maar het duurt niet lang voor een rochelende, diep zuchtende man van een jaar of zestig na taxatie van alle beschikbare rijen pal achter míjn kar gaat staan. Hij heeft een verfomfaaid, goor mondkapje onder zijn neus hangen. Het zichtbare gezichtsdeel ziet er witjes, gefrustreerd en onverzorgd uit.
De dringerd heeft maar drie dingen in zijn handen: een draagkarton met zes flesjes bier, een flinke pot haring en een zak borrelnoten. Wie gaat er nu voor zo’n flutboodschap op zaterdagochtend naar de meest drukke grootinkoopschuur die je maar kunt vinden? Zal ik hem dan maar voorlaten?
Lang tijd om daarover na te denken heb ik niet. Eer ik iets kan zeggen of met uitpakken kan beginnen, plempt hij zijn bier en haring al voor mij op het uiteinde van de band, op dat ene laatste stukje dat niet beweegt. Ik kijk hem verbluft aan, maar zeg niets. Nog niet.
“Maak je niet druk mens, dat hoeft jou niet te storen,” gromt hij. Provocerend gaat hij nog dichterbij staan. Hij stinkt. Dat ruik ik op deze afstand zelfs met masker op. Oké dan… Stoïcijns begin ik mijn spullen uit te laden. Zo’n oetlul laat ik mooi niet voor. Had ie maar een andere kassa moeten kiezen. Met zijn aerosolen.
De man zucht maar weer eens. Ik neem nog een stapje meer afstand en duw mijn kar wat naar achteren, tussen hem en mij in. Zo. Alles ligt. Ik pleur een beurtbalkje achter mijn boodschappen. Prompt duwt hij de zijne ertegenaan.
Nu aan de andere kant zo snel mogelijk weer inpakken, afrekenen en wegwezen. Haat aan onbeschofte, ongeduldige kerels. Wat schetst mijn verbazing; de inkoopidioot wringt zich langs de kassa en gaat pál naast mijn kar en mij staan, op nog geen halve meter afstand. Hij observeert, zo mogelijk nóg harder zuchtend, mijn achterwerk. En alles wat ik weer terug in mijn kar laad.
Dan wordt het me teveel.
“Moet dat echt zo? Kunt u nu werkelijk niet eens het fatsoen opbrengen om een béétje afstand te houden?” grauw ik.
“Wat jeukt jou dat, troela? Ieder normaal mens met ZO’N VOLLE KAR had mij sowieso voorgelaten!” bitst hij getergd terug.
Aha! Het was hem daar dus inderdaad om te doen!
“Troela!? En wat nou ‘ieder normaal mens’?!? Ieder normaal mens gaat niet voor die drie prullaria op zaterdagochtend naar DEZE grootgrutter! Ieder normaal mens gaat ook niet achter de meest volle kar staan, in de veronderstelling dat diegene je dan wel voorlaat! Ieder normaal mens kwakt niet zijn spullen al op de band voordat de voorganger überhaupt kan beginnen! Ieder normaal mens HOUDT! EEN BEETJE! AFSTAND! Had u gewoon vriendelijk gevraagd of u even voor mocht, had ik meteen aan uw verzoek voldaan, maar ZO NIET! Wat denkt u wel? Of nee, laat maar, u denkt sowieso niet, dat is nu wel duidelijk. Zal de alcohol wel zijn.”
De kassajongen kijkt verbluft van mij naar de man, en terug weer naar mij. Hij kijkt me begripvol aan, maar blijft angstvallig stil. Het onhoffelijke heerschap idem dito. Hij doet een minutieus stapje terug, zodat ik nét bij de pinautomaat kan. Ik kijk hem vol minachting aan. Dan doet hij er toch nog maar een halve meter bij.
“Zure trut!” hoor ik ineens achter mij.
Het liefst had ik hem op dat moment een monddood makende mep op z’n muil verkocht.
Maar dat mag niet. En zo ben ik niet.
Dus geef ik hem – terwijl ik innerlijk laaiend wegloop – het enige, echte en ergste scheldwoord dezer tijd over mijn schouder terug: “Ouwe, witte man!”
Volgens mij snapte hij het niet.
NB: De “conversatie” met deze man – een Oostenrijker, géén Nederlander – vond dus in het Duits plaats. Ik heb ’t voor het leesgemak maar even vertaald.

bron: pixabay.com 2514031
Weer een mooi verhaal, dank daarvoor. Ik kan er heel erg van genieten!
Dankjewel! En fijn om te horen, Aaf! 😀
Het omgekeerde komt ook voor is mijn ervaring. het was vroeg in de zomer van vorig jaar toen ik in de rij stond voor een kassa in een tuincentrum. Op de grond waren keurig nette strepen geplakt op anderhalve meter afstand van elkaar en de vloer was, geheel in stijl van het bedrijf, geplaveid met straatkklinkers.
Ik stond met mij winkelwagentje in ‘mijn’ vak en de dame voor me, een redelijk geconserveerde zestiger schatte ik, in ‘haar’ vak. De winkelwagentjes tussen on waarborgden ook voldoende afstand. Niks aan de hand zou je zo zeggen, maar daar dacht mijn voorgangster anders over. Zij klaagde dat ik onvoldoende afstand hield. Haar op de strepen op de vloer wijzen hielp niet, want “wie zegt me dat dat anderhalve meter is” Behulpzaam als ik ben, zeg ik haar dat een staatklinker 22 cm is en dat 7 straatklinkers ruim anderhalve meter zijn en tel zefs het aantal klinker tussen de strepen voor haar. Desondanks blijft ze zaniken dat ik onvoldoende afstand houd en dat mannen altijd opdringerig zijn naar vrouwen. Om verder gezanik effectief de kop in te drukken zei ik daarop “Mevrouw, maakt u zich geen zorgen, zo aantrekkelijk ziet u er ook weer niet uit”.
Ik zag de kassière, die tot dan redelijk ongeïnteresseerd had gekeken en geluisterd, opeens onder haar kassa duiken, waarschijnlijk om iets geheel overbodigs te pakken. Bij het afrekenen kreeg ik een brede glimlach van haar.
Deze pipo stond ook zonder Corona-afstand véél te dichtbij. Je gaat toch in een supermarkt achter de kassa niet op een halve meter afstand staan kijken (en zuchten) hoe degene voor je zijn/haar kar inlaadt? Die man stond gewoon vet in mijn aura, om het maar even spiritueel uit te drukken. En aantrekkelijk was ie ook al niet 🙁