Het is 2031. In een grot nabij Ibiza-stad waart een wanstaltig wezen rond dat het beste te vergelijken is met Sméagol ofwel Gollum. Het verschil is dat waar Tolkien zijn fictieve figuur slierten kleverig haar toebedeelde, dit creatuur in zijn verval van Willem naar Wollum, slechts drie piekerige afgebroken dreadlocks had overgehouden.
‘Doneer, doneer,’ roept hij in de leegte. De grot echoot en Wollum voelt weer even de euforie van de recente geschiedenis. Bakken met geld stroomden binnen. Het enige wat hij daarvoor hoefde te doen was dé waarheid te verkondigen.
Zijn gelijk bleek tevens zijn teloorgang.
Zo’n 80% van de wereldbevolking is dood, door de vaccins in combinatie met 5G en magnetrons. De Great Reset heeft alle digitale verkeer permanent platgelegd en de elites zwerven in hun blote reptielenvel over de aardbol op jacht naar bloed van wappiebaby’s of werken voor de Chinezen. Die laatsten hadden na het loslaten van het virus uit het lab hun eigen volk met NACL 0,9% ingeënt om zo de hele aarde over te nemen. Er is helemaal niemand meer over die Wollums ‘zie je nu wel’ nog zou moeten horen.
Wollum schrikt van een geluid en verstopt zich achter een rots. Acht gestalten blokkeren het zonlicht naar de ingang. Hij gluurt over de steen heen en herkent het gezelschap aan hun figuren en stemmen. Het zijn de Doler Baudet, heliumkabouter Gideon, foutebouters Pepijn en Freek, Marianne uit het takkenwoud, Lange Frans, een Kat en dan nog kutkabouter Pilzepfeifer die ongevraagd in ieder verhaal opduikt.
‘Ben je thuis, pisvlek?’ roept Baudet. Het gezelschap buldert het uit. Pepijn kan nog net voorkomen dat Gideon te ver opstijgt en een stalactiet raakt.
Wollum kruipt deemoedig naar voren. ‘Wat doen jullie hier?’ Hij wendt zijn hoofd af en fluisterspuugt: ‘Doneer, doneer.’
‘Daar ben je, laat me je eens goed bekijken,’ zegt Baudet. Hij buigt voorover en haalt zijn neus op. ‘We zullen jou en je stinkhol eens opleuken, voorzien van een beetje joi de vivre, kerel.’
Wollums ogen worden groot, zijn verbeten grimas ontplooit: ‘Heb jij…?’ Hij vouwt zijn handen tot knuisten die hij als een eekhoorn tegen elkaar wrijft. ‘Heb jij… wel verbinding?Doneer, doneer.’ De misselijke kakkineuze lach van Baudet doet zijn maag ineenkrimpen.
‘Nee man, we zijn ‘on tour’ met Lange Frans om zijn nieuwe nummer… ,’ Baudet tekent aanhalingstekens in de lucht, ‘te pluggen. Laat maar horen, Lange!’
Frans rapt:
Kom uit het land van gele kentekenplaten, ze waren vroeger blauw.
Zeg nou zelf, dat vertrouwde paste toch veel beter, bij mij en jou.
Het land dat ons kapot maakte,
met te veel blauw op straat, als we gele plu’s opstaken,
bij demo’s in de regen, pislauwlauwer… lauwst
Het land waar Willem onze Wollum werd, ook al had hij groot gelijk,
het land waar iedereen aan een griepje stierf en de Chinezen werden rijk…’
‘Stop, Frans. Genoeg van deze auditieve barbarij,’ beveelt Baudet en richt zich tot Wollum die zich zichtbaar geen raad weet.
‘Wat vind je ervan, zeg maar eerlijk?
‘Interessant, Tjer. Interessant.
Wollum maakt zich uit de voeten.
Wollum is daarna nooit meer gezien, wel her en der gehoord: ‘doneer, doneer.’

bron: pixabay.com 472144 (credits: Vicki Lynn) + eigen toevoeging