De tram reed langs een imposant multifunctioneel gebouw, waar op de raampartij, in grote zwarte letters op wit papier, de vraag stond: Wat is het humeur van deze straat?
Ja, ik moest het ook twee keer lezen. Daarna werd ik ineens vrolijk. Want als de aanname is, dat een straat een humeur kan hebben, dan kan alles een humeur hebben. Huizen, gebouwen, fietsen, lantarenpalen, bomen, brievenbussen. Ook de tram.
Om dit eens nader te onderzoeken, focuste ik me enthousiast op de gemoedstoestand van het voertuig waarin ik me bevond.
“Hoe is het?” vroeg ik op fluistertoon. Geen reactie. “Hoe voel je je vandaag?” vroeg ik wat luider en, eerlijk is eerlijk, ook wat dwingender. Het bleef akelig stil. Misschien stelde ik de verkeerde vraag. Op de verkeerde manier.
“Zou je me willen vertellen hoe het met je is?” probeerde ik, ter aanmoediging van enige openheid.
Dat werkte; ik kreeg te horen dat de tram zich vaak treurig voelde, omdat het weinig dankbaarheid ervoer van het te vervoeren publiek. Daar moest ik even over nadenken. De vanzelfsprekendheid. Het gewoon voor lief nemen van. Daar maakte ik me ook schuldig aan.
En verder zou ze – ja, het was een “zij” – prijs stellen op wat meer onderhoud, in de zin van op meer regelmatige basis gepoetst en gesmeerd worden. Ik knikte maar eens begrijpend en wist verder niets te zeggen.
Tijdens het uitstappen heb ik wat onhandig op de rugleuning van de lege zitplaats voor mij geklopt en binnensmonds een vaag maar gemeend dankjewel gemompeld. Eenmaal buiten keek een passerende tram uit de tegenovergestelde richting me nijdig aan. Ik durfde hem niet te vragen waarom.
Alles heeft of is bewustzijn, naar het schijnt. Ook dat wat in onze beleving niet leeft en het dus niet zou hebben. En wat is dan precies bewustzijn? Dat je je bewust bent van je zijn? Weet dat je bestaat? Jezelf ervaart?
Ik heb toch dagen dat ik alleen nog vaag weet dat ik besta, maar ervaren ho maar.
Op een bemost bankje in het stadspark at ik een veel te gezond broodje en richtte ik me, mede ter tijdsverdrijf, tot de diverse bomen. De drie ranke naaldbomen op links werden daar al snel giechelig van en namen een ontwijkende houding aan, als tienermeisjes.
Maar de resterende loofbomen bleken serieuzer van aard en tevens wat zwaarder op de hand. Een beetje tobberig, zelfs. Over het verkeerslawaai. Duivenpoep. Wildplassers. Voordat ze hun hart volledig bij me konden uitstorten, ben ik schielijk opgestapt. Want wat moet je met bomenleed, als je je handen vol hebt aan je eigen sores? Toen ik wegliep, riep de bank mij verwijtend na: “Lafbek!”
Tegen de muur van een statig vooroorlogs pand stond een rode racefiets, die zijn beste tijd had gehad. Desondanks maakt hij een jaloersmakend jeugdige en verrassend vitale indruk. Al 78, maar hij voelde zich nog 18, zo vernam ik desgevraagd. Afgunstig vroeg ik of hij nog tips had, want ik voelde me vandaag 88.
“Bewegen! Veel bewegen!” schaterde hij roestig.
In een vlaag van goedgelovig optimisme heb ik daarop het openbaar vervoer genegeerd om blijmoedig te voet huiswaarts te keren. Op naar de begeerde jeugdigheid en vitaliteit!
Toen ik tegen middernacht strompelend, huilend en vloekend thuiskwam, wist ik heel zeker dat hierdoor de gemoedsgesteldheid van de woning, de straat en vermoedelijk die van de hele wijk – deze week zeer ver beneden peil zou blijven. Eigen schuld. Van een oude fiets moet je ook niks willen leren. Kwestie van bewust zijn.

bron: pixabay.com 1966474 (+ eigen toevoeging)