“Hoe zien jouw toekomstplannen er eigenlijk uit?” vraagt mijn lief onverwachts. Het is een warme zomerdag en we maken een wandeling tussen de landerijen. We zijn nog heel jong en onze toekomst ligt als een onontgonnen veld ergens in de verte op ons te wachten.
“Verdwalen.”
“Verdwalen? Wat bedoel je daarmee?”
“Dat ik liever geen vastomlijnd toekomstbeeld voor ogen heb. Ik wil juist graag verrast worden door de onvoorspelbaarheid van het leven of gebeurtenissen meemaken, die onverwachts een wending aan het leven geven.”
“Waar word je dan blij van?”
“Van dingen, die eigenlijk niet zo heel bijzonder zijn, maar wel heel bijzonder voelen.”
“Zoals?”
“Oh, hele simpele dingen, hoor. Op het strand slapen tijdens een warme zomernacht, samen urenlang luisteren naar mooie muziek, of juist stil worden van de stilte. Ik kan zelfs blij worden van de vuile vaat, want dan denk ik terug aan de momenten, waarop ik samen met mijn oma gezellig in de keuken stond af te wassen. Het zijn herinneringen aan gebeurtenissen,” leg ik uit, “die nog heel lang blijven nagloeien en waaraan je je altijd weer kunt opwarmen, wanneer de kou plotseling invalt.”
“Zoals in een opwelling besluiten om op een zomerse dag samen langs akkers te slenteren?”
Hij gebaart naar de uitgestrekte maïsvelden, die ons omringen.
“Ja, dat bedoel ik. Kleine dingen. Zo word ik ook blij van het geluidje, dat je maakt wanneer ik je kus.”
“Hoe klinkt dat dan?” Zijn ogen lachen.
“Mmmm…” Ik zoen hem in zijn hals.
“Kom!” Zachtjes trekt hij me mee het maïsveld in. “Zullen we onze kleren uitdoen?”
“Straks zien voorbijgangers ons…” protesteer ik lichtjes.
“Ach welnee,” wuift hij weg, “het is hier uitgestorven. Bovendien is het maïs is zo hoog gegroeid, dat niemand ons kan zien.” Hij wijst naar de enorme stengels, waarop pluimen sieren, die ons vriendelijk en uitnodigend toewuiven.
“Wist je trouwens, dat de bloem, die bovenaan zit, mannelijk is? En in dezelfde plant,” voegt hij eraan toe, “vind je in een bladoksel de vrouwelijke bloeikolven…”
Met zijn lippen beroert hij een gevoelig plekje, ergens in de buurt van mijn oksel.
Langzaam breng ik mijn armen omhoog. Hij trekt mijn zomerjurk over mijn hoofd. Achteloos gooien we onze kleding op de grond. Alleen onze sneakers houden we aan.
Maar als ik mijn armen om hem heen wil slaan, duwt hij me voorzichtig een stukje van zich af.
“Geen voorspelbare dingen, zei je toch?”
“Eh, ja?”
“Ik tel tot 3 en dan rennen we samen zo snel mogelijk kris kras door het veld,’ fluistert hij in mijn oor.
“Rennen?” Stomverbaasd kijk ik hem aan. “Je bedoelt in ons blootje?”
“Ja, rennen! Zo hard als je kan! Geef me maar een hand, zodat we elkaar niet kunnen kwijtraken.”
Luid schaterend rennen door een doolhof van planten, die ons ieder uitzicht benemen. De stengels maken een deftige buiging wanneer we voorbij schieten. Mijn richtingsgevoel laat me volledig in de steek, maar het voelt fijn om eindeloos te verdwalen in een veld van vrijheid.
“Wacht even,” roep ik buiten adem. “We zijn de weg kwijt geraakt, geloof ik.”
We staan stil en kijken om ons heen.
“Ik zie alleen maar maïsplanten?”
“Geeft niks, jij verdwaalt toch graag,” lacht hij plagerig.
“Maar onze kleren…?”
“Ach joh, die vinden we straks heus wel weer… Kom, we rennen nog een stukje verder!”
We rennen. In een onbekende richting. Pas wanneer ik onverwachts over mijn eigen zomerjurk struikel, krijgt de dag zomaar ineens weer een nieuwe wending.

bron: pixabay.com 44338