‘Je zult de mooiste romans schrijven en beroemd worden,’ belooft de onbekende haar. Een halfuur geleden had hij naast Julia plaatsgenomen op het parkbankje. Ze had zitten dagdromen, haar gezicht naar de zon, een dichtgevallen boek op haar schoot. ‘Hoeveel kost dat?’ vraagt ze. De man heeft iets ondefinieerbaars. Een glad gezicht met oude wijze ogen en een warme uitstraling die haar onderhuids doet rillen. Ze had zijn naam gevraagd, maar daar had hij overheen gepraat.
‘Als tegenprestatie wil ik je gedachten lezen,’ antwoordt de vreemdeling. Zoiets simpels? Julia had een gigantisch geldbedrag verwacht om haar vurigste wens in vervulling te laten gaan. Ze vindt het maar een vreemd voorstel; misschien moet ze er een nachtje over slapen… De man staat op. ‘Ik moet gaan. Per dag kan ik slechts een beperkt aantal wensen vervullen, begrijpt u?’
Julia’s ster is rijzende. Ze schrijft roman na roman, wordt uitgenodigd voor het Boekenbal en ontvangt onderscheidingen bij de vleet. Overdag lijkt haar leven een volmaakt vijfsterrenfeest.
’s Nachts echter lijdt ze helse pijnen. Een niet te stuiten, oververhitte oorlog in haar hoofd.
‘Jij…jij…Creep! Je hebt tegen me gelogen!’ schreeuwt Julia wanhopig. Snikkend laat ze erop volgen: ‘Waarom doe je me dit aan?’
‘Jouw duisternis is mijn brandstof.’
‘Op het bankje kon je mijn gedachten ook al lezen, hè?’
Zijn voldane lach lijkt door Julia’s merg en botten te stromen.

bron: pixabay.com 4993649
Julia kan niet meer. Zittend op de houten vloer wiegt ze huilend heen en weer. Ze piekert in het donker. Ze is verdwaald in haar eigen leven. Hoe verslaat ze de duivel? Want dat hij de duivel is, weet ze inmiddels zeker. Als hij van duisternis leeft, moet ze hem bestrijden met licht… Geniepig lacht de duivel: ‘Elke kaars en lucifer blaas ik uiuiuit!’
Midden in haar ellende herinnert Julia zich een uitspraak van haar oma: “Hoop is een lichtje in je hart.” Dát kan hij niet uitblazen! ‘Ik moet sterk zijn!’ roept ze en spreekt zichzelf hardop spreekt moed in: ‘Ik zal flink zijn! Ertegenin, ertegenaan, er dwars doorheen!’ Ze staat op en holt naar de zolder. Daar pakt ze de oude stormlamp en sleept trede voor trede een leeg aquarium achter zich aan naar beneden. In een kast rommelt ze tot ze een kaars gevonden heeft.
De volgende dag, wanneer de duivel nieuwe dagdromers ronselt, steekt Julia laat in de middag de kaars in de stormlamp aan en tilt het aquarium eroverheen.
Zodra de zon onder is, pakt ze een spa, graaft een gat in de tuin en begraaft symbolisch de duivel.
‘Ik leef nog!’ knarst hij.
‘Voor mij ben je dood!’ gilt Julia.
Ze loopt naar binnen, naar de stereo, en pakt een cd uit het rek. Zodra ze de eerste tonen hoort, zet ze het geluid harder, véél harder. Ze wil de bas in haar buik voelen bonken. Het is of de muziek speciaal voor deze situatie geschreven is. Theatraal. Majestueus. Zo hard ze kan zingt Julia mee:
‘Jouw hemel blauw met gouden ballen Jouw wolkentorens, ijskristallen, Kometen, manen en planeten, aah, alles draait om mij…’
Op de muren flakkert het lamplicht.
De stormlamp gaat bijna uit!
Julia knielt en tilt het aquarium een stukje op om er wat zuurstof in te laten. Op datzelfde moment ziet ze een dunne, stroperige sliert naar binnen bewegen. Van schrik laat ze de glazen bak los. Te laat: de duivel blaast haar kostbare lichtje uit.
Angstig deinst ze achteruit. Zullen de lamp en het aquarium exploderen? Ze wacht en wacht…
In de duisternis verliest ze ieder gevoel van tijd. Terwijl ze het steeds kouder krijgt, lijkt alles in haar langzaam lichter te worden. En ze beseft dat het in haar anders van woorden zwangere, daverend drukke, brandende hoofd ineens verbazingwekkend stil is.